Blog
- Categorie: Blog

Vroeger, toen online dating nog niet was uitgevonden, had je dansles. Geen betere plek om een meisje te leren kennen dan op de dansvloer! Tenzij je niets met stijldansen had natuurlijk, en dus ook niets met dansles. Ik was meer van de Freestyle. Ik houd van ongeremd, sexy dansen zoals ze dat in de ’60’s deden. Weg met die pasjes! Ze kreupelen levenslust.
Mijn maat P. had wél iets met dansles. Sterker, hij had op tango gezeten en daar – naar eigen zeggen – de spannendste vrouwen ontmoet. Volgens P. werd iedere laatste dinsdagavond van de maand tango gedraaid in het stadscafé. Dus ik met P. mee, voor al die spannende vrouwen.
En verdomd. Er klonk loeistrakke tango uit de speakers van het grand café. Puur Argentijns, volgens connaisseur P. De dansende gasten oogden minder exotisch. Mannen in jaren ’90 pakken die overjarige discotijgers leken, dames in wijde outfits die vooral huishoudelijk oogden. Ze bewogen te netjes, alsof ze de dansles kopieerden, of te lomp, als boeren die met melkbussen sjouwen. Pasjes garanderen nog geen temperament.
Dan ondergetekende. Tangoën kon ik voor geen meter, but at least I looked the part! Ultracool in mijn gypsy chic outfit: zwart Waterloopleinpak, zwarte enkellaarsjes en zwarte five o’clock shadow. Mr. Ongenaakbaar!
Toen we aan de bar hingen en P. over de ins en outs van de tangocultuur begon te zwammen, viel mijn oog op een spannende verschijning. Donker haar, donkere ogen, donkere spijkerbroek. En belangrijker: ze keek meer naar mij dan naar haar danspartner. Op het ongegeneerde af zelfs. Misschien dacht ze dat ik een tangokoning-in-ruste was.
Na die dinsdag zouden P. en ik iedere maand tango komen gluren. Steeds was die dame er en nam ze me ongegeneerd op, haar vaste danspartner ten spijt. Dat was ook P. opgevallen, zonder dat ik erover gerept had. ‘Je hebt sjans, Hannik. Zal ik je wat pasjes leren?’ Ik keek hem vuil aan. ‘Nooit! Ik ben een freestyler!’ P. haalde grijnzend zijn schouders op. ‘Je weet niet wat je mist, muurbloempje.’ Hij plempte zijn glas op de bar en liep naar de vloer om daar een blonde taart ten dans te vragen. Ze straalde van gelukzaligheid.
Muurbloempje! vloekte ik binnensmonds. Tangokoning-in-ruste! zal ie bedoelen. Maar het zat me niet lekker. Ik moest iets dóen. Uitgerekend op dat moment zag ik haar verderop aan de bar zitten. Zonder danspartner. Zonder drankje. Ik sloeg mijn wijn achterover. Trok mijn stoute tangolaarsjes aan. En stapte op haar af. Zou ze een Argentijns accent hebben?
Ik zou graag beweren dat het aan haar zachte G lag. Of aan haar small talk. Maar het kwam door mij. Want Mr. Ongenaakbaar is geen tangokoning-in-ruste. Zelfs geen overjarige discotijger. Ik ben een versierder van likmevestje omdat ik niet kan kletsen. Bij elk gesprek wil ik gelijk de diepte in, of schaterend de absurditeit opzoeken. In mijn enthousiasme vergeet ik dan cool te doen, word ik mijn idiote zelf. Ze nam me op alsof ik een verward persoon was. Ik zakte door de grond, terwijl zij het café afspeurde naar haar vaste danspartner – iemand die wél in de pas wilde lopen.
Die nacht heb ik urenlang gedanst. Thuis. In mijn eentje. In mijn onderbroek. Ongeremd, sexy. Met de koptelefoon op 10. Zelden was Mr. Ongenaakbaar zó levenslustig.
- Categorie: Blog

In iedere bocht gierden de banden, op rechte stukken gingen we plankgas. Autogordels ontbraken, dus ik klampte me vast aan het portier en hield mijn benen gestrekt onder het dashboard om me te verankeren. De g-krachten waren misselijkmakend, de snelheid was het dubbele van wat er in de bebouwde kom is toegestaan. Mijn huisbaas was een man van actie.
Zoals de meeste belangrijke beslissingen in mijn leven had ik ook de verhuizing naar Utrecht in een tipsy impuls genomen. Ik studeerde daar al jaren en voelde me ontzettend streetwise tussen de provinciale schapen. Rotterdam kon mijn rug op. Tijd om uit te vliegen!
Mijn appartement in Rotterdam huurde ik van een woningbouwvereniging, voor een woning in Utrecht was ik was aangewezen op de vrije sector. Huisbazen! Ik lustte ze rauw. Samen met een maat kon ik de huur van een eengezinswoninkje in Ondiep ophoesten. Een achterbuurt, maar erger dan Crooswijk bestond niet.
De afspraak met de huisbaas in het pand verliep normaal. De tanige vijftiger met comb-over leidde me rond met schichtige blik. Ik moest de huur in een envelop in zijn brievenbus om de hoek stoppen. Onderhuur dus. Dan ga je niet zeiken over een opzegtermijn van drie maanden. Of over een onverwarmde bovenetage – dat was met een elektrisch kacheltje te behelpen. Toen ik het contract had getekend vroeg hij of ik een lift naar het CS kon gebruiken.
Zodra we in zijn Kadettje waren gestapt trok hij autohandschoentjes aan. En veranderde zijn blik van schichtig in psychotisch. Knetterpsychotisch. Hij startte, manoeuvreerde het Opeltje het straatje uit alsof we Le Mans deden, en ging los: gassend, scheurend, bumperklevend, de claxon misbruikend, door alle geel-rode lichten jakkerend, rechts inhalend waar je niet eens kón inhalen... Zijn dwars gekamde schedelhaar was ervan overeind gaan staan.
Nog meer indruk dan zijn rijstijl maakte zijn wereldbeeld. ‘K***NKERBUITENLANDERS!’ fulmineerde hij in plat Utrechts toen er een gastarbeider wilde oversteken. Hij had ook de schurft aan de regering (‘K***NKERLUBBERS!’), de politie (‘K***NKERWOUTEN!’), vrouwen (‘K****NKERH*EREN!’), kinderen (‘K****NKERDW*RGEN!’) en duiven (‘K****NKERKIPPEN!’). Nou ben ik als grotestadsjongen de laatste om een preek af te steken tegen een old timer die zijn reactionaire hart wil luchten, want deugen in een achterbuurt is effe wat lastiger dan in een aangeharkt Tuindorp. Maar deze huisbaas leek ieder levend wezen op het zebrapad te willen scheppen. Zijn haat was een Divibokaal waardig.
Eenmaal bij het CS plempte hij de Kadett op een invalidenparkeerplaats. Zijn blik werd weer schichtig, de haarslierten daalden op de schedel. Hij knikte timide. De treinreis terug naar Rotterdam heb ik uit het raam zitten staren, mijn handen vastklampend aan de stoelleuningen.
Eén ijskoude winter heb ik het in hell hole Ondiep uitgehouden. Toen wist ik het pandje te ontvluchten naar een studentenhuis in hartje centrum. Het smalste pand van Utrecht, bevolkt door keurige kinders waar ik me ontzettend stoer tussen voelde. Tot de comb-over mij vette rekeningen stuurde. Voor de elektra van het straalkacheltje en 3 maanden opzegtermijn. Ik wist ik niet hoe snel ik het geld bij elkaar moest lenen. Toen ik de envelop in zijn brievenbus propte hoorde ik hem luidkeels op de gang vloeken. ‘K***NKERHUURDERS!’
- Categorie: Blog

Pingetje’s ademhaling klonk steeds moeizamer. Mijn vader had hem op schoot genomen en streelde hem voorzichtig. Ik staarde naar posters van een olijke Ierse Setter, een poesje met blauwe nestogen en een cavia die onstuimig in zijn rad rende. Het dierenparadijs riekte naar ontsmettingsmiddel. Wij kwamen er voor een spuitje.
Toen onze teckel eind jaren ’60 overleden was hadden mijn ouders twee nieuwe hondjes genomen: Ping en Pong. Pekinezen met een heuse stamboom. Oftewel kapot gekweekte haarballen met uitpuilende ogen. Pong werd met de jaren blind en kwam met doffe klappen tegen het meubilair tot stilstand, Ping had ’t aan zijn hart en ademde met een piep. Na meer dan een decennium was Pingetje op. Mijn vader had besloten hem in te laten slapen.
Toen we zo in die wachtkamer van de dierenarts zaten besefte ik dat mijn vader en ik voor het eerst in mijn twintig levensjaren iets samen deden. Een vader-zoon moment had zich nooit eerder voorgedaan. Te verschillend van aard? ‘Ga toch eens vissen met dat jong!’ beet mijn moeder hem toe, uit schuldgevoel omdat zij zelf niet in staat was haar kinderen te knuffelen. Maar mijn vader had niets met vissen, terwijl ik droomde van een toekomst als dierenarts.
Wat meespeelde was dat hij opgevreten werd door zijn artsenpraktijk. Hij werkte zich zestig uur per week het schompes, terwijl zijn vrouw met haar angsten en grillen hem steeds meer tot last en steeds minder tot steun werd. Soms lag hij met hartkloppingen op bed uit te hijgen, als een versleten Pekinees.
Met de jaren begon ik moeite te krijgen met mijn vader. Die weerzin werd gevoed door mijn moeder. Zij walgde van zijn buik, de winden die hij liet na het eten, zijn blik als hij aan de AH-sherry zat. Een blik waarin ik vooral teleurstelling, zelfs minachting voor mijn persoontje las. Wat is er toch met dat joch! Hij lijkt zijn geschifte moeder wel!
Toen die geschifte moeder voor de tweede maal werd opgenomen en de kinderen uitvlogen, moest hij de hondjes uitlaten. Ik zag hem een keer staan toen hij zich onbespied waande, in de miezer van de singel. Huiverend in zijn zwarte trenchcoat, de kraag opgestoken rond de kalende schedel, een peuk brandend tussen de lippen. Met aan zijn voeten de Pekinezen die drollen draaiden en deze aan hun kontharen meesleepten. Ik zag hem piekeren over zijn vrouw die hem niet meer wou, over zijn zoon die hij niet begreep. ’t Was voor het eerst dat ik hem niet zag als vader, maar als een wezen gegijzeld door het Lot. Wachtend op een wonder.
De dierenarts zei dat het zó gebeurd zou zijn. Dat Pingetje vredig zou inslapen. Ik hield hem in mijn armen toen de naald in het diertje verdween. Maar Pingetje sliep niet vredig in. Integendeel, hij begon te stuiptrekken. De krampen waren hemeltergend, alsof hij intense pijnen leed. De dierenarts werd zenuwachtig. Dit was hoogst uitzonderlijk! prevelde hij. Mijn vader en ik wierpen hem harde blikken toe. Na een eeuwigdurende minuut was het gedaan.
We hebben het lijkje in onze tuin begraven. Zwijgend en huiverend, alsof we de laatste restjes ter aarde bestelden van wat ooit ons gezin was geweest. Van dat ‘samen vissen’ is het nooit gekomen, maar dit vader-zoon moment zal me bijblijven tot het tijd is voor mijn spuitje.
- Categorie: Blog

‘Zou je dat wel doen Rein?’ vroeg de gymleraar me toen ik mijn naam op de 25 kilometer-lijst wilde invullen. Die lonkte omdat Maria daarvoor gekozen had. ‘Is de 10 kilometer niet meer voor jou?’ Hij glimlachte. Niet spottend, zorgzaam. Hij had mij ooit een thumb up gegeven toen ik tijdens volleybal met een snoekduik een onmogelijke bal had gered. Dat was fijn, want met gym werd ik altijd als een-na-laatste gekozen. Ik besloot zijn raad ter harte te nemen.
In de schoolbus naar de polder nam ik plaats naast klasgenoot Chang. Die werd met gym altijd als laatste gekozen. Ik liet hem mijn hockeyschaatsen zien. Mijn vader had ze me ooit ongevraagd cadeau gedaan, in de hoop een vent van me te maken. Maar ik had niets met schaatsen. Ook niet met kluwen, schansspringen of bobsleeën. Chang lachte schamper en showde de zijne: echte noren. Gelukkig schaatste hij net zo beroerd als ik. En Maria? Die zat verderop te kletsen met Grote Jongens. Zou ze me gespot hebben?
Er stond een fikse bries maar de lucht was strakblauw. De Molentocht lonkte als een Elfstedentocht. Zittend aan de waterkant trokken we de schaatsen aan. Ik kreeg mijn voeten er amper in. Verdraaide groeispurten! Ook niet handig was mijn knielange wollen officiersjas die ik uit de legerzak van mijn vader had gevist. Hij oogde stoer, met dubbele rij knopen. Het enige dat nog ontbrak was een medaille voor betoonde moed. Ik perste mijn voeten met kracht in de schaatsen. Speurde de omgeving af. Maria was reeds vertrokken met de Grote Jongens.
Al na een kilometer had Chang de slag te pakken. Kwam natuurlijk door die noren! Toch waren er legio klasgenoten die ons op onderbinders voorbij vlogen. Mijn hockeyschaatsen deden vooral pijn. En die tegenwind… alsof de tocht een proeve Gods was! Met horten en stoten en de nodige valpartijen bereikten we het keerpunt op de vijf kilometer. Daar stond een tentje klaar met versnaperingen. Chang ging aan de chocomel, ik aan de Jägermeister.
De weg terug werd de wind steeds steviger. En de neuten hakten erin. Ik stuntelde nog erger dan op de heenweg. Begon het koud te krijgen. Je poriën gaan openstaan als je alcohol drinkt, bedacht ik me, waardoor je sneller bevriest. Chang werd mijn geklooi beu. Hij maakte vaart en verdween uit het zicht. Even was ik alleen op de wereld. Tot achter mij het gefluister van noren weerklonk. Vanuit het niets verscheen Maria, Prinses van de IJstijd, geflankeerd door Grote Jongens. Hun silhouetten gleden gracieus en synchroon langs me om weer in de schemering te verdwijnen. Daarna klonk alleen nog het gieren van de wind om de molens.
Ik stond op het ijs te wankelen. Uitgeput. Moedeloos. Klappertandend. Ik zag de krantenkop al voor me: ‘Scholier bevriest op te kleine schaatsen’. Heer! riep ik spontaan uit, laat mij tot u komen! En verdomd. De oostenwind trok aan tot stormkracht. Ik knoopte de jas open, hield de kolossale panden vast en spreidde mijn armen horizontaal, om mij over te geven aan de elementen. Maar in plaats van een heldendood te sterven werd ik, met de jas als wollen zeil, langzaam maar zeker richting bus geblazen. Als een Igloversie van de heiland.
De chauffeur wierp me een vernietigende blik toe. Maria zag me niet. Ik nam achterin plaats, naast een slapende Chang. Net voordat ik op de dieseldreun indommelde kwam de gymleraar op mij af. Glimlachend. Hij stak zijn duim omhoog en prikte een speldje op mijn wollen legerjas. In het schijnsel van het buslicht had het prulletje alles weg van een Willems-Orde.
- Categorie: Blog

‘Ik hou van je, klootzak,’ zei hij aan het einde van ons korte gesprek. Dat was nogal wat. P. en ik waren mannetjes die zich doorgaans niet verlaagden tot sentimentele confessies. Sterker, we haalden de macho in elkaar boven. Maar dit was geen moment voor ongepaste trots. Het donorhart was binnen, hij zou onder het mes gaan. ‘Ik ook van jou man,’ zei ik terug. Nadat we hadden opgehangen gaf ik mijn vriendin een zoen en belde ik een taxi. Van Eindhoven naar Utrecht.
De taxirit door de nacht was als een droom. Er klonk klassieke muziek over de radio en de hemel durfde voor eenmaal al haar sterren te laten zien. Ik vertelde de chauffeur over de transplantatie. Dat P. die een recordtijd had weten uit te stellen, al liep hij op zijn tandvlees. Nee, geen kwestie van ouderdom. Zijn hart werd gekreupeld door een virus. Eenmaal getransplanteerd gaat de teller tikken, heb je nog 15 jaar respijt. En erger: dan mag je niet meer zuipen of roken. Maar nu had P. vrouw en kind. Hij MOEST blijven leven. Uit respect zette de chauffeur de radio uit. Zwijgend zweefden we over het asfalt richting ziekenhuis.
In het UMC trof ik P.’s vriendin en haar broer. Huggen. Traantje laten van de stress. Koffie uit de automaat. Chocomel. Marsreep. En dan wachten. Wachten wachten wachten. Zo’n transplantatie is niet gecompliceerd, maar duurt úren. En als je wacht op een teken van leven, lijkt dat een eeuwigheid. Dan heb je alle medische folders uitgespeld, alle ziekenhuiskunst afgekraakt. Tijd kan onuitstaanbaar relatief zijn.
Gelukkig mocht het resultaat er wezen. Natuurlijk, hij zag er uit als een lijk, maar dat kon ook komen door alle clandestiene peuken en borrels van de afgelopen 20 jaar. P. glimlachte zelfs een beetje. Ik liet hem met vriendin en verpleegkundigen. De treinreis terug lag ik in coma.
Wanneer het tweede telefoontje precies kwam weet ik niet meer. Iets van een jaar later zegt mijn gevoel. Het was de broer van P.’s vriendin. Een kennis van me, geen goede vriend. Dus toen ik zijn stem hoorde wist ik gelijk dat er een slechtnieuwsgesprek zou volgen. Ik zuchtte diep. Gaf mijn vriendin een zoen. En nam de trein naar Utrecht, onder een bewolkte hemel.
Het hart was alsnog afgestoten zouden we later leren. Maar oorzaken zijn meer voor colleges dan voor nabestaanden. Ik staarde naar P., die thuis opgebaard lag boven een koelelement. Zijn voorhoofd was blauw uitgeslagen. Ik gaf er een zoen op. De dood oogt bovenal absurd.
Bij de crematie heb ik een mooie speech afgestoken. Tijdens de nazit bij P’s vriendin thuis ben ik dronken geworden. De dood, die moet getrotseerd worden met levenslust! Geheel in P.’s geest! Maar het mannetje in mij overtuigde niet. En die speech, ging die niet te veel over mijzelf? Mijn bravoure klonk als die van een feestganger die blijft plakken terwijl de slingers verwijderd worden. Toen de kater kwam was het mannetje in mij een man geworden.
Soms droom ik van P. Da’s allerminst dramatisch. Het voelt vertrouwd, alsof we elkaar even opbellen. Ik hoop dat er zo’n lucide droom volgt, waarin we voor een laatste maal naar de kroeg gaan. Om bij te kletsen, onze vriendschap te beklinken. Zonder klef te doen, want we blijven mannen. Allez, één hug dan.