Blog
- Categorie: Blog
Van mijn moeder heb ik haar complete leven geërfd in 30 dozen. Van mijn vader niets. Dat kan ik alleen mijzelf verwijten. Ik was niet zo geïnteresseerd in hem toen hij in 2007 de geest gaf. We kwamen van verschillende planeten. Nu ik ouder word en met de dag meer van hem in mijzelf herken, kan ik me wel voor de kop slaan. Ik zou goud geven voor zijn jeugdfoto’s, dagboeken, brieven. Hoe zag hij eruit als puber? Wie was zijn grote liefde? Wat waren zijn dagdromen? Vragen die zich opdringen omdat we weinig gepraat hebben. En geen afscheid hebben kunnen nemen. Opeens was ie er niet meer. Postuum de banden aanhalen, kan dat?
Ik herinner me hem als iemand die hield van ‘heritage’. Zo is hij ooit op hoge poten naar onze school gegaan om zich te beklagen dat we geen vaderlandse liederen zongen. Toch was ie ook uitgerust met bull sized bullshit detector (die ik overigens wél heb geërfd). Als jongeman had hij opgekeken tegen zijn vader die ook arts was geweest, en over wie hij nooit een onvertogen woord sprak. Hij hoopte ongetwijfeld dat ik nu hém als role model zou zien. Maar bogen op een spannende persoonlijkheid kon hij niet. Mijn vader was een burgerman. Hij sprak niet tot mijn verbeelding. Daarom werd ik aangenaam verrast door deze foto, afkomstig uit een van moeders dozen. Gemaakt tijdens militaire dienst, in 1956. De mugshot van een gangster!
Hij had zeker een donkere zijde. Die manifesteerde zich toen zijn huwelijk op de klippen liep en hij ging drinken. Hij heeft me alle hoeken van de kamer laten zien toen ik gelogen had over douchen. Dat zat zo. In ons nieuwe huis werden de kinderen verondersteld iedere dag te douchen in plaats van eenmaal per week. Maar de douche zat op zolder. En daar huisden spoken. Dus ik op de eerste mijn haar nat gemaakt in de wasbak, om beneden te liegen dat het gedrukt staat. Dat heb ik geweten. Misschien kwam zijn woede-uitbarsting ook omdat zijn vrouw zich nog zelden waste. Waanzin dient zich aan in zweetvlekken.
Ik herinner me zijn blik. Die van teleurstelling. Of was het er een van zorg? Alsof hij bang was dat ik naar mijn moeder zou aarden. Ik was immers ook creatief. Eigenzinnig. Moeilijk. Zou ik ook ‘stemmen’ gaan horen? Verder was hij teleurgesteld dat ik geen interesse toonde in zijn interesses. Ik had niets met ‘heritage’. Wilde mezelf uitvinden. Wat moet er van dat jong terechtkomen? zag ik hem denken. Ons wederzijdse onbegrip groeide uit in verwijten, waaronder verdriet sluimerde. De afstand tussen onze planeten werd met de dag groter.
Ik herinner me ook zijn warmte. De knuffels die mijn moeder niet kon opbrengen voor haar kinderen, kreeg ik van mijn vader. Zonder hem was ik een wrak geworden. Nu kan ik teren op herinneringen aan zijn machtige schouders, waarop ik zat als we samen de branding trotseerden. Ik weet nog hoe hij mijn handje vasthield met zijn behaarde kolenschep tijdens het oversteken. Hoe hij altijd voor mij de deur openhield. Hoe hij me instopte als ik niet kon slapen (en mijn moeder me voor een aansteller had versleten). Mijn vader had een groot hart.
Tegenwoordig probeer ik me in hem te verplaatsen. Hoe dat geweest moet zijn, een zoon waar je niets van begrijpt. Die jou afwijst. Dat moet erin gehakt hebben. Ter verzoening heb ik onlangs over hem gedroomd. Beiden keren omhelsden we elkaar. De eerste keer was dat in de tijd van de mugshot – vóór mijn geboorte dus. Dat voelde magisch. In de tweede droom was mijn vader stervende. Ik kon hem nu zeggen wat ik in 2007 niet heb kunnen doen. Soms lijkt de droomstaat een dimensie, uitgevonden voor vaders en zonen die van verschillende planeten komen. Om tijd en dood te overstijgen. Maar vooral om afstand te overbruggen.
- Categorie: Blog
Het was uit nieuwsgierigheid dat ik ermee begon. Een vriend had gevraagd of ik mee wilde naar het krachthonk bij hem in de wijk. Gespierd worden, dat leek me geweldig, met mijn ranke bouw. Ik had nooit aan sport gedaan, was meer een bartype. Huiverig voor zo’n gym. Zouden ze me uitlachen? Toch, diep in mijn hart wist ik dat ik uit mijn bubbel moest. Ophouden met dagdromen, een plekje veroveren in het ondermaanse. Écht leven!
Begin jaren tachtig waren sportscholen nog niet mainstream. Het krachthonk bleek een fysiek Walhalla vol pornosnorren, glitterspandex, tanktops en coupe soleils. Macho twintigers die eiwitshakes opboerden aan de anabolenbar. Geen lui waarmee ik een praatje wilde aanknopen. Kende mijn maat iedereen uit de wijk, ik voelde me een verlegen Fremdkörper. Gelukkig liepen er meer vreemde kostgangers rond. Zo heb ik het een paar jaar volgehouden, ondanks de eighties muzak die uit de boxen schelde. Een bodybuilder ben ik niet geworden, wel steviger. Het besef dat je je lichaam naar je hand kunt zetten was voor mij een eye opener. Alsof je God corrigeert. Niettemin koos ik na een blessure weer voor de kroeg.
Het was een combinatie van liefdesverdriet en ontslag dat me eind jaren nul terugdreef naar de halters. Ik voelde me machteloos, wilde grip op het leven. Toen herinnerde ik me een beproefd middel om mijn zelfrespect op te krikken. Dus ik op zoek naar een sportschool.
Een goedkope ‘stand alone’ tent gevonden. De apparaten hier bleken tweedehands. Uit de speakers galmde eighties muzak, want de eigenaar was van mijn leeftijd. Ik gruw van nostalgische Top 40 en had bijna een koptelefoon opgezet, als het er niet zo gezellig was geweest. Het klantenbestand bestond uit een allegaartje van ouderen en studenten, allochtonen en Hollanders, beginners en zware jongens. Diversiteit, nu eens niet opgedrongen door de overheid. Ik heb er small talk leren waarderen. Als je de hele dag in je eentje hebt staan typen, is kletsen en geintjes maken minstens zo voedend als de training zelf. Alsof ik weer collega’s had. Het maakte een mensenmens van me. Tot corona roet in het eten gooide.
Na het faillissement heb ik gekozen voor een sportschoolketen met een filiaal dicht bij mijn huis. Deze gym is beveiligd als een gevangenis zonder personeel, met een getraliede draaideur en overal camera’s. De apparaten zijn als nieuw. De muzak is modern en daardoor minder ergerlijk. Toch voel ik me er niet senang. Want God heeft me opgesloten met twintigers.
En dat zijn allemaal zombies. Ze hebben de blik op oneindig, doen niet aan groeten, staren op hun foon of gaan op in de beat uit hun oortjes. Een praatje aanknopen is not done. Ze hebben zich in hun bubbel gebarricadeerd. Natuurlijk, als ouwe lul ben ik irrelevant voor jongeren, maar er kan zelfs geen knikje af als de tent verder uitgestorven is. Alsof ik in een psychologisch experiment over ontmenselijking ben beland. Of overleden ben zonder dat ik dat doorheb. Een Fremdkörper zonder Körper.
Nu ben ik – als een spook uit het verleden – op zoek naar een old skool sportschool. Liefst een zónder foons en mét volk dat van smalltalk houdt. Diep in mijn hart weet ik dat zo’n Walhalla niet meer bestaat. Ik besef nu ook dat ik net zo onzeker ben geweest als die twintigers nu zijn. Dus laat ik God nog eenmaal corrigeren, en mijn eigen bubbel creëren in zijn fitnessbajes: koptelefoon op, blik op oneindig. Om dan mezelf wijs te maken dat ik écht leef. Misschien bevindt mijn plek in het ondermaanse zich wel tussen de oren.
- Categorie: Blog
Voor een buitenstaander is dit een kiek van een engelachtig joch en zijn moeder. Ikzelf zie een poster van een vermiste jongeman. 14 jaar was ik toen deze foto gemaakt werd in 1973, geschoten ergens tussen Bardineto en Torino. Tijdens onze laatste trip als gezin.
De jaarlijkse vakantie naar Italië was als drie weken wapenstilstand. Mijn ouders hadden te veel afleiding om ruzie met elkaar te maken of ons te meppen. Alleen al de reis – met de autoslaaptrein door Zwitserse tunnels – was magisch. Liefst zat ik op de gang naast onze coupé, op zo’n uitklapstoeltje, het raam een stukje opengedraaid. Turend naar mannetjes op stations die koffie verkochten. Op sommige trajecten werden de wagons getrokken door een stoomloc. Dan betoverden flarden rook het landschap. Urenlang kon ik zo dagdromen.
Ons huisje in Varigotti bood schitterend uitzicht op de Middellandse Zee en haar zand strelende branding. Snorkelen in lauw water, ijsjes oplikken terwijl ze over je hand dropen, limonade met ijs drinken op een terrasje. Ik observeerde mijn moeder terwijl zij fotogenieke dia’s schoot, mijn vader als hij met serveersters flirtte. 3 weken per jaar kon ik vergeten dat het de overige 49 weken minder ging. Dat thuis geen plek was voor een kind.
1973 was het laatste jaar dat ik me een kind voelde. Daarna zou ik twee koppen groeien. Acne richtte een ravage aan op het engelachtige gelaat, het piepstemmetje zakte een paar octaven, hopeloze verliefdheden maakten plaats voor eigenliefde. Maar mijn puberteit kwam zo traag op gang. Alsof ik onbewust kind probeerde te blijven om mijn moeder te pleasen. Zij hield niet van tegengas, van pubers. Toen ze me een keer gesnapt had met jeweetwel, kreeg ik een uitbrander: ‘Smerig gedoe!’
Mijn moeder viel echter steeds minder te pleasen. Ze nam steeds meer afstand van het gezin. Ze was bezig met kunst en nostalgie, niet met kinderen die naar aandacht hunkerden. Daarbij raakte ze geobsedeerd met ‘stemmen’ die over haar roddelden. Mijn vader luisterde wat hij kon, maar hoorde nimmer iemand kwaad over zijn vrouw spreken. ‘Dat mens is gek’ zou hij zich laten ontvallen tegen zijn kinderen.
Na 1973 begon de onvermijdelijke desintegratie van ons gezin. Mijn moeder kreeg straatangst en deed een poging met pillen. Mijn vader ging aan de drank en vreemd. Mijn zussen hadden het druk met vriendjes en vriendinnen. En ik, ik zat voor mijn terrarium. Krampachtig te dagdromen, hopend op flarden uit een ander leven. Was ons gezin tot dat jaar een eiland geweest, nu leken we een archipel van verloren zielen. Althans, zo ervoer ik dat.
Als ik naar deze foto kijk mis ik dat joch dat in 1973 verdwenen is. Ik mis die onbevangen lach, het lange haar, zelfs dat knokige lichaampje. Ik verlang naar de onschuld die plaats zou maken voor grimmige vastberadenheid, het plezier dat verruild werd voor galgenhumor, de verliefdheid die verdrongen werd voor lust. De jeugd die geperverteerd raakte door jaren. Het was er een van privileges, maar gespeend van de zorg die van een jongeman een man maakt.
Tegen beter weten in hoop ik dat het joch niet dood is. Dat ie opgenomen werd door een kinderloos echtpaar dat hem gaf wat hij ontbeerde. Wie weet kom ik hem ooit tegen, als hij met zijn gezin op de trein naar Italië stapt. Om mij die lach toe te werpen, die zegt dat ieder leven betoverd kan worden tot een dagdroom. Zolang je maar oog houdt voor de flarden.
- Categorie: Blog
Er volgde geen applaus. Dat hoort niet bij een uitvaart. Wel kreeg ik na mijn grafrede veel complimenten. Dat ik P. zo compleet had geschetst. Zo geestig. Zo warm. Zelf vond ik het ook een sterke elegie. Toch zat me iets dwars. Pas jaren later, toen ik me bij andere crematies aan andere sprekers ergerde, besefte ik wat het was. Geldingsdrang. Alsof ik met mijn toespraak iets van de aandacht had weg gesnoept die P., zijn weduwe en zijn halfwees toebehoorde. Was mijn schets een verkapte selfie?
Om met mezelf in het reine te komen heb ik besloten P. te reanimeren, 14 jaar na diens dood. Dat doe ik met een tragikomedie over twee dertigers die niets te verliezen hebben. Het verhaal speelt zich af in de jaren ’90, toen we weer eens in-between-jobs waren. Werd P. gekreupeld door een terminale ziekte, ik werd dat door een traumatische jeugd. Voor ons een excuus om eindeloos aan de toog met foute vrouwen te flirten. Tot we die ene avond in die Ierse pub tot een snood plan besloten. We zouden een wietplantage opzetten. Voor het Grote Geld gaan.
Trouwe lezers herkennen dit onderwerp wellicht. Ik heb het ooit als feuilleton online gezet onder de titel Criminele Intenties. Daarmee wist ik de interesse te wekken van Uitgeverij IJzer, voor wie ik twee boeken zou schrijven. Had C.I. aanvankelijk het volume van een novelle, nu bouw ik het uit tot een volwaardige roman. Met veel dialoog om de personages tot leven te laten komen. Uiteraard is de wietplantage slechts een smoes om onze band te schilderen: een vriendschap tussen iemand zonder jeugd en iemand zonder toekomst. Verder kan de lezer rekenen op de nodige paranoia, suspense, hilariteit en brokken in de keel. Een verhaal rijk aan emotie.
Is de plot gebaseerd op herinneringen, ik mag die opstoken met fantasie. Verder heb ik de beschikking over de administratie van ons drugskartel: een schoenendoos vol treinkaartjes, bonnetjes van apparaten, een folder van een growshop, blauwdrukken van lichtbakken en broeikassen, en diverse door P. handgeschreven ‘nieuwsbrieven’. Deze rommel heb ik 28 jaar lang bewaard omdat ik wist dat ik er ooit iets mee zou doen. Daar pluk ik nu de vruchten van. Immers, voor de geloofwaardigheid van een historische roman zijn trivia troef. Zonder feitjes geen canvas voor het impressionisme der gevoelens.
Het is P.’s nieuwsbrief die mijn herinnering aan onze plantage opfrist. Hij als researcher, techneut en uitvoerder. Ik als geldschieter, cateraar en paranoïde criticaster. In pagina’s lange epistels legt hij uit wat zijn bevindingen zijn. Dat doet ie met oog voor detail, want P. was een ontzettende ouwehoer. Daardoor kan ik nu iedere stap reconstrueren. Verder wordt duidelijk dat we veel conflicten hadden. Ik vond dat hij te monomaan bezig was op die zolder, en het budget (mijn erfenisje) wegspoelde als water voor de irrigatie. Hij vond dat ik te veel op de knip zat, en vooral te veel te zeuren had. We waren goed in gelijk hebben.
Ik weet ook weer waarom we vrienden waren. Niet omdat we elkaar zo aardig vonden – daar waren onze ego’s te groot voor (we vonden elkaar vaak een lul). Het was herkenning en acceptatie van elkaars eigenaardigheden. Beiden waren we onmogelijke mannetjes. Koppig, taai, humeurig. Gedrenkt in zwarte humor om onze donkere wolken een ‘silver lining’ te geven. Noem het een flair voor mislukking waaruit we een zekere triomf wisten te peuren. Als we ten onder zouden gaan in het ondermaanse, dan met rechte rug. Ik denk dat ik P. recht doe met zijn rol in mijn verhaal. Geen selfie dus. Of toch? P. was een lul, maar wel míjn lul.
De foto toont P. in 1994 te New York tijdens een van onze vakanties
- Categorie: Blog
Sommige mensen worden angstig geboren. Daarbij lijkt de plek waar ze geboren worden hun angsten te versterken. Mijn moeder had alle reden om bang te zijn in Indië. Zo was daar de Stille Kracht, een duistere toverkunst die volgens de baboe in de tuin heerste. ’s Nachts weerklonk in het aangrenzende oerwoud gekrijs van apen die gegrepen werden door tijgers. Soms kwam de dreiging uit menselijke hoek, van koelies die hun haat jegens kolonisten niet onder stoelen of banken staken. Het engst vond ze de strenge blik van haar vader, als hij vond dat zij te veel met inlandse kinderen had gespeeld. Deze angsten kon ze niet op een gezonde manier uiten. Huilen leverde meer boze blikken op. Dus botvierde ze die op haar hondje, een wezen dat zich nog minder kon verweren.
Zoals gezegd, sommige mensen worden angstig geboren. Daarbij huisvestte het herenhuis, waarin ik het levenslicht zag, geesten die ’s nachts bij de kapstok doolden. In het kleedhok van mijn vaders spreekkamer wachtte het Monster van Frankenstein af tot ik het gordijn zou openschuiven. ’s Morgens weerklonken er unheimische geluiden van patiënten die op de gang zaten te grommen. Het engst vond ik de klappen van mijn moeder, die boos werd omdat ik bestond. Deze angsten kon ik niet op een gezonde manier uiten. Huilen leverde meer klappen op. Dus botvierde ik ze op mijn zusje, een wezen dat zich nog minder kon verweren.
Sommige mensen worden creatief om hun angsten hanteerbaar te maken. Als je een universum schept, speel je voor God, kun je je demonen bezweren. Mijn moeder maakte schilderijen en houtskoolschetsen, en bewerkte been en marmer als een bezetene. Haar kunst oogt even onbehaaglijk als indringend. Ze is ermee opgehouden toen ze werd opgenomen in het gekkenhuis. De angsten hadden haar ziel geannexeerd.
Van jongs af aan heb ik gezocht naar middelen om minder bang te worden. Alcohol hielp, maar bij dronkenschap en katers escaleerde de angst in paniek. Plezier maken met vrienden of zoenen met vriendinnen hielp ook, maar maakte afhankelijk. Intuïtief besefte ik dat de kracht uit mijzelf moest voortkomen. Ik moest ‘maken’. Tekeningen, foto’s, songs. Zingen hielp het best want dat werkte bevrijdend, maar leidde keer op keer tot plankenkoorts. Wat restte was schrijven. Dat kan iedereen. Doet iedereen. Maar voor niemand is het zo urgent als voor mij. Ik schrijf om te voorkomen dat ik door mijn angsten word geannexeerd. Het is mijn afweer tegen erfelijke belasting. Mijn Stille Kracht.
De ironie wil dat ik met mijn bezwering een nieuwe angst creëer. Die voor een writer’s block. Zo heb ik mijzelf jaren geleden opdracht gegeven wekelijks een blog te schrijven om een lezerspubliek op te bouwen. Soms weet ik te raken, soms lukt dat minder. Iedere week geef ik alles. Steeds vaker ben ik bang dat de anekdotes opraken. Dat de biechten potsierlijk worden. Dat er te veel echo’s van vorige stukjes in doorklinken. Dus graaf ik koortsachtig in mijn geheugen, in de hoop goud te treffen. Een diamantje zelfs. Om te stuiten op een lijk in de kast.
Want hoe zit het met mijn nalatenschap? Als kinderloze man lijkt mijn leven tevergeefs. Ik heb nooit onvoorwaardelijk van iemand kunnen houden. Toch zegt iets in mij dat het beter is zo. Dat ik mijn angsten op mijn kinderen had botgevierd. Nu komen ze terecht bij mijn lezers. Via deze blog, die even onbehaaglijk als indringend leest. Ik vertrouw erop dat jullie, na het jarenlang incasseren van mijn sinistere schrijfsels, voldoende afweer hebben opgebouwd om de hand te bijten als die te vaak dezelfde demonen opdient. Dat is jullie Stille Kracht.