Blog
- Categorie: Blog
Het is aan de andere kant van de bevroren brug dat ik haar tegenkom. We treffen elkaar zelden, terwijl we nog geen kilometer van elkaar vandaan wonen. Voorzienigheid? Ik ben op weg naar de Hema in Leidsche Rijn. Die wijk is gebouwd voor dubbelverdieners, maar er is ook wat puivervuiling te vinden voor paupers als ik. Mijn doel is werksokken kopen. Als nijverig schrijver houd ik mijn leven graag praktisch.
Eenmaal de brug over zie ik haar fietsen. Ze komt uit de richting van Leidsche Rijn. Ik herken haar vaag, want ze zit weggedoken in haar jas. Zij herkent mij ook vaag, want ik zit weggedoken in mijn parka, met bovendien een ijsmuts over de kruin en een koptelefoon over de oren. We wisselen blikken uit van aarzeling. Ik zet de koptelefoon af. Ze passeert me. Dan hoor ik haar achter mij afremmen. Ik draai me om en loop op haar af. Zij stapt van haar fiets.
Haar ijzige blik dicteert afstand. Erger, het is een ‘Jezus Christus heb ik dáar de mooiste jaren van mijn leven aan weggespoeld!’-blik. Ik lees er zelfs afgrijzen in (‘wat is ie oud geworden!’). Ze mompelt iets spottends over de moeite die we doen voor deze simpele begroeting. Alsof het een plichtpleging betreft van twee ex-collega’s, die elkaar niets meer te melden hebben. Althans, zo komt het bij mij binnen. Licht van slag neem ik de vlucht naar voren. ‘Ik heb niks meegemaakt hoor,’ zeg ik met een halve glimlach. Waarop we ons simultaan omdraaien en zwijgend onze weg vervolgen.
Iedere volgende stap naar de werksokken van de Hema in Leidsche Rijn weerklinkt dat liedje van Gotye in mijn achterhoofd. Somebody that I used to knooow. Ik spreek mezelf vermanend toe. NEIN! REIN! NEIN! Gevoelens bewaar je maar voor thuis, als je een blog schrijft! Mijn stappen worden steeds steviger, alsof ik de shock eruit probeer te marcheren.
Terwijl het toch al heel lang uit is. Maar ooit was het heel lang aan. Officieel hadden we geen relatie. We troffen elkaar in de kroeg, als opmaat voor intense nachten. Geen geloften, geen verwijten! Althans, dat was mijn insteek. Zij had wel behoefte aan echte verkering. Soms stond ze opeens voor mijn deur. Dan stuitte ze op mijn ijzige blik die afstand dicteerde. Ik was als de dood om samen op mijn bankje te gaan zitten (waar ik anders nooit op zit) en koffie te drinken (wat ik anders nooit drink). Opzitten als een opgezet stel, dat kon ik onmogelijk rijmen met onze wilde personae uit het uitgaansleven. Zonder spanning geen vonk.
Inmiddels heeft ze al jaren een echte relatie die ongetwijfeld aan al haar verwachtingen voldoet. Onze eeuwige romance zal ze afdoen als ‘toxisch’, mijn persoon als ‘narcistisch’. Of fluistert mijn geweten me dat in? Toch. Ik was meer dan onmogelijk. Ik heb haar laten schateren om de absurdste grappen, bewierookt met de mooiste muziek, geïnspireerd met de idiootste theorieën. Maar pin me niet vast op een tweezitter. Dan verdwijnt mijn magie.
De Hema is uitgestorven. Dat is helemaal de bedoeling. Winkelen doe ik uitsluitend op uren dat normale klanten thuis naast hun partner op de bank koffie zitten te drinken. Ik grijp de werksokken, reken ze af met de zelfscanner, storm de zaak uit. En marcheer door een wijk vol officiële relaties. Opnieuw galmt Gotye door mijn hoofd. Ik raak verkleumd, niet door de kou, maar door de naschokken. Pas als ik weer bij de brug ben, een paar werksokken uit mijn rugzakje heb gehaald en die over mijn handschoenen aantrek, krijg ik het behaaglijk. Vingers moet je koesteren, als je schrijft om te durven voelen. Voor iemand die je ooit gekend hebt.
- Categorie: Blog
De meeste jongens willen op hun vader lijken. Ik ben altijd meer een moederszoontje geweest. Coef was stoer in plaats van verwend zoals mijn vader. Ze maakte kunst terwijl pa pulpromannetjes las. Aanschuiven bij zijn borrels deed ze niet – Coef deed haar eigen ding. Ze was ook handiger dan mijn vader. Preciezer. Scherper. Een echte persoonlijkheid.
Het is lastig opkijken als jouw voorbeeld je afwijst. Toen ik in de puberteit kwam kreeg mijn moeder weerzin tegen het gezinsleven. Volgens haar waren wij ondankbaar. Kinderen werden hinderen, de avances van haar man bezorgden haar koude rillingen. Ze trok zich terug op haar kamer om zich onder te dompelen in jeugdherinneringen en kunst. Sodemieter op! klonk het als ik bij haar aanklopte. Ze wilde geen deel meer uitmaken van het gezin. Waardoor ik dat ook niet meer wilde. Gelukkig was er tv.
Televisie kijken in de jaren ’70 was behelpen, dat wel. Met slechts twee netten moest je vreten wat de pot schafte. Die zat barstensvol gezelligheid van vaderlandse bodem. Quizzen en spelletjes, vermaak voor kijkers die te moe waren voor kunst en cultuur. Voor mij de hel op aarde, want ik gruwde van gezelligheid. Zoals mijn moeder dat ook deed.
Gezelligheidsprogramma bij uitstek was Zo Vader, Zo Zoon van de NCRV. Dat kende enkele varianten, zoals Zo Moeder, Zo Zoon. Een vierkoppig panel, bestaande uit BN’ers, moest raden wie van de vier vaders of moeders de ouder was van de zoon of dochter. De panelleden stelden hun vragen, waarbij de antwoorden van de kinderen niet gehoord konden worden door de vier mogelijke vaders of moeders. Winnen deed er niet toe. Het programma was een bolwerk van gemoedelijkheid.
Voor mij was het vooral bizar. De deelnemers kwamen ongeloofwaardig over. De ouders deden zo rustig en aardig en begripvol. Compleet anders dan bij ons thuis! En de kinderen leken ideale schoonzoons en –dochters. Geen onvertogen woord! Alsof ze deze wezens hadden opgekweekt in een christelijk laboratorium. Dan moeten ze daar overuren gedraaid hebben, want de zaal was afgeladen met klapvee, gehuld in oversized outfits en verscholen achter monstrueuze monturen. Burgers! Presentator Gerard van den Berg bewaakte de sfeer met oubollige grapjes en een enkele knipoog. Een programma dat een boos oog aan de automutilatie brengt.
De ergste variant vond ik Zo Moeder, Zo Zoon. Daarbij kreeg ik geheid visioenen van mijzelf en mijn moeder als deelnemers. Panellid: ‘Vraag aan zoon A (Rein): hoe zal jouw moeder reageren als het gezin haar verrast met een surprise party?’ Zoon A: ‘Dan scheldt ze de gasten het huis uit.’ Panellid: ‘Moeder C (Coef) hoe zou u reageren op een surpriseparty?’ Moeder C: ‘OPSODEMIETERÉÉÉN!’ Het is de enige aflevering waarin unaniem de juiste moeder geraden wordt en deze afgevoerd moet worden vanwege verward gedrag.
Om inspiratie op te doen bekijk ik online wat afleveringen. En verdomd. De claustrofobie van de 2 netten komt terug. Ook mijn weerzin voelt aanvankelijk als vanouds. Sodemieter op met je gemoedelijkheid! Maar dan betrap ik me op een grinnik. En op nog een. En nog een. Opeens zit ik ongegeneerd mee te genieten van de gezelligheid. Ik krijg zelfs een visioen van een Zo Vader, Zo Dochter. Met mijzelf als ideale pa, compleet met imaginaire dochter die gek op me is. Zoals ik dat was op mijn moeder. Hoe ongeloofwaardig ook.
- Categorie: Blog
Guilty, your honor! Ik ben verslaafd aan true crime. Zappend door YouTube verdiep ik me in moordenaars, politieonderzoeken en rechtszaken. Soms vraag ik me af waarom. Omdat moord garant staat voor emotie? Omdat ‘het kan altijd erger’ eigen kopzorgen relativeert? Of… omdat ik iets herken? Immers, ik heb er de ideale achtergrond voor: onveilige jeugd, schizofrene roots, grillige natuur. Kwestie van tijd voordat ik toesla?
Mijn eerste casus was die van seriemoordenaar Ted Bundy. Hij werd in de ’70’s voor de rechter gesleept en – voor het eerst in de Amerikaanse rechtspraak – voor tv-camera’s. CNN bestond nog niet, dus mij bereikten slechts flitsen van de zaak op het Journaal. In de jaren erna zou ik alle literatuur over Bundy verslinden, op zoek naar het ‘waarom’. Inmiddels is zijn court room drama op internet te volgen als een macabere vorm van cultureel erfgoed.
Bundy’s zaak was toegankelijk voor een beginnend true crime aficionado omdat Ted niet oogde als een lustmoordenaar. Integendeel. Deze intelligente rechtenstudent gooide tijdens de rechtszaak hoge ogen met good looks en een charismatische verschijning. Hij voerde zijn verdediging deels zelf, waarvoor hij lof oogstte bij de rechter. Verdacht van 100+ doden werd de term ‘serial killer’ speciaal voor hem bedacht. Zijn notoire reputatie maakte hem tot dark star met zwijmelende court groupies. Uiteindelijk werd Ted veroordeeld op basis van een gebitsafdruk op een slachtoffer. Zijn lust voor andermans leven doofde op de elektrische stoel.
Mijn remedie tegen mijn fascinatie voor Bundy was simpel: ik moest mij verdiepen in details. Ik las Teds eigen beschrijvingen van de moorden (verteld in derde persoon), getuigenissen van vrouwen die aan hem wisten te ontsnappen, reconstructies door de politie. Daardoor was zijn leven niet langer als een spannende horrorfilm, maar werd het the very ugly truth. Mijn maag draaide zich om – niet alleen vanwege Bundy, vooral vanwege mijzelf. Fokkin’ fanboy.
Wat niet wil zeggen dat ik nu helemaal afgekickt ben. Zo volg ik de zaak van Bryan Kohberger. Een nieuwe Ted? Niet qua body count, wel qua enigmatische verschijning. De 28-jarige Bryan heeft criminologie gestudeerd en staat te boek als briljant. Hij komt over als een beschaafde, ietwat introverte man; iemand waarmee je op een saai huiskamerfeestje een intens gesprek kunt voeren. Over moord bijvoorbeeld. Want Kohberger wordt verdacht van het afslachten van vier studenten. In één nacht, achter elkaar, met een mes.
Probleem met moderne moordzaken is dat de spanningsboog steeds korter wordt door de ontwikkeling van forensisch onderzoek. Zo heeft briljante Bryan zijn DNA laten slingeren op plaats delict, is ie vergeten zijn foon uit te zetten tijdens verkennende trips en werd zijn auto de bewuste nacht gespot door diverse straatcamera’s. Kortom, het is tegenwoordig onmogelijk onzichtbaar te werk te gaan zoals Bundy dat ooit kon doen. Note to self?
De rechtszaak tegen Bryan gaat beginnen. Ik zit aan mijn monitor gekluisterd. Hij is onschuldig tot het tegendeel bewezen is, dus ik kan schuldvrij uitzoeken waarom ik door hem geboeid word. Het is geen bloedlust, da’s duidelijk. De herkenning zit hem in iets anders. In de onaangepastheid. De freakerigheid. Bryan is vreemd, zoals Ted dat ook was. Einzelgängers die hun plek in de massa niet wisten te vinden, dus emotie zochten in extremen. Dan ben ik liever een dark blogger. Zo een die met sinistere schrijfsels een schaduw werpt over het vederlichte Facebook. Woordje voor woordje lezers laten huiveren – dá’s pas suspense. Om na gedane arbeid andermans zonden te begluren op YouTube. Met een rein geweten.
Foto: Ted met vriendin tijdens hun 6 jaar durende relatie (uit ‘The Phantom Prince’ van Elizabeth Kendall)
- Categorie: Blog
De honger van de monstrueuze vaatwasmachine is onstilbaar. Duizenden en duizenden borden, bekers, messen, vorken en lepels worden opgeslokt via een lopende band. Maar niet voordat ik de etensresten er met mijn nagels af heb geschraapt. In razend tempo, want er worden steeds verse rolcontainers met vuile vaat binnen gebracht. Soms zijn de etensresten uitgehard, alsof de patiënten ze hebben uitgekotst en een paar weken in het raamkozijn hebben laten opdrogen. Deze shit kan de machine niet verwijderen, dus moeten we het vuilste werk zelf opknappen. Alsof we strafcorvee hebben in de Bijlmer Bajes.
Op mijn eerste dag deed ik het nog met rubberen handschoenen aan. Ik pakte er zelfs een borstel bij. Toen het nodige servies uit mijn handen was geflikkerd, ging ik verder met blote handen. Zoals de anderen dat doen. Je moet arbeid niet chiquer maken dan ie is.
Ik ben de enige uitzendkracht. De andere bordenwassers hebben levenslang. Ik ben ongetwijfeld ook de enige met VWO. Niet dat een diploma hier waarde heeft. De spoelkeuken is het afvoerputje van Rotterdam, ontworpen voor lieden zonder toekomstplannen. En voor de enkele ziel die wil ontsnappen aan een wereld vol ambitie.
Zo’n lopende band is behalve meedogenloos vooral rustgevend. Je lichaam gaat op automaat, je geest kan wegdromen. Over Harleys bijvoorbeeld. Nog een paar miljoen borden en ik kan me er een veroorloven, ter vervanging van mijn Hondaatje. Geen tijd voor de universiteit dus. Mijn vrienden hebben evenmin studieplannen. We hangen liever aan de toog. Toch hebben sommigen al een goedbetaalde baan. Een is vrachtwagenchauffeur, die rijdt op Engeland. Kan ik alleen van dromen met mijn pretpakket in plaats van een groot rijbewijs. Bovendien, links rijden trek ik niet. Krijg ik stress van. Zoals van alles eigenlijk.
Naast vrienden heb ik nu collega’s. Zoals Piet. Die ziet eruit alsof ie in de Maastunnel is opgekweekt. Vettig permanentje, pezig lichaam, vloekende tatoeages. In de rookpauze vertelt ie knokverhalen. Hoe hij mensen op straat in elkaar slaat als die te lang naar zijn vriendin kijken. Of dat juist niet doen. Hij vindt mij street wise omdat ik motor rijd. Of hij denkt dat ik mensen in elkaar sla die mensen in elkaar slaan. Als je veel zwijgt lijk je al snel cool. Piet moest eens weten.
Vorig jaar nog werkte ik in ditzelfde ziekenhuis als hulpje in de huisdrukkerij. Dat was een fatsoenlijke job. Nu bungel ik onderaan de maatschappelijke ladder. Met mijn achtergrond ben ik hier een vreemde eend. Of juist niet. Ik had een arts-in-opleiding kunnen zijn, of een verpleegkundige die stage loopt. Maar nee, dit dokterszoontje moest alle kansen laten schieten. Een verwend joch dat uit zijn klasse is gevallen. Bestaan die nog, ‘klassen’? Steeds vaker hoor je dat scholieren met een volkse achtergrond gaan studeren. Ik ben het levende bewijs dat het ook anders kan. Kansrijk mislukken, het is een kwestie van karakter.
In de lunchpauze eet ik mijn boterhammen. Een bord gebruik ik niet, de kruimels vang ik op in het zakje. Scheelt vuile vaat. Soms wil ik mijzelf in de vaatwasser werpen. Me innerlijk laten reinigen. Alle negativiteit laten verwijderen. Alleen een hersenspoeling kan een vent van me maken. Een kerel zoals Piet. Hij stoot me aan, laat zijn knokkels zien. Helemaal rauw zijn ze. Hij is weer druk geweest van het weekend. Ik knik zwijgend. Kijk naar de verse rolcontainers met vuile vaat die binnen worden gereden. Probeer in te schatten of ik erin pas.
De illustratie is gemaakt door striptekenaar Peter Koch.
- Categorie: Blog
‘Ja hoor,’ hoor ik mezelf mopperen. ‘heb ík weer!’ Ik ben beland in een modderstroom van kuierende consumenten. Klootjesvolk dat op deze zonnige zaterdagmiddag zo nodig moet genieten van de Leidse markt langs de Nieuwe Rijn. Ze gaan zich volproppen met vers gebrande cashewnootjes. Ik lijk de enige met haast. Terwijl ik niet eens haast heb. Tijd zat om mijn trein naar Utrecht te halen. Of de volgende. De haast zit tussen de oren. Ik wil hier niet zijn, in deze vreemde stad vol vreemde mensen. Ik wil naar huis. Niet dat dat tochtflatje me de koestering biedt waar ik naar hunker, maar ik moet érgens naar verlangen.
Bij iedere stap breekt het zweet me uit. Zou ik koorts hebben? De corona is er allang uit geniest. ’t Is iets anders. Misschien toch dat bezoek aan mijn jeugdvriend, eerder die middag. Gesloopt door een verlammende ziekte is hij overgeleverd aan de grillen van zijn verzorgers, die hem ook nog eens bestelen. Zijn machteloosheid gaat me door merg en been. Maar het is iets anders wat me ondermijnt. Iets onbestendigs.
De modderstroom is tot gletsjer verworden. Voetje voor voetje gaan we nu over de markt. Alsof we gehypnotiseerd worden door het aroma van de cashewnoten. Ik krijg de neiging om me met mijn ellebogen een weg te banen door de eindeloze queue. ‘DOORLOPÉÉÉN!’ wil ik schreeuwen, maar slik de Tourette in. Mijn blik is gevallen op een monumentaal pand aan de overkant van de Nieuwe Rijn. Het is uitgerust met een torentje. Dat ik herken.
Het staat op het stadhuis waarin mijn ouders 66 jaar geleden zijn getrouwd. Dat weet ik zo goed omdat ik de foto’s van hun bruiloft bestudeerd heb toen ik de biografie van mijn moeder schreef. Zoals ik ook hun correspondentie uit die tijd heb uitgespeld. Leiden, dat was hun flirtstad. Ze zijn hier verliefd geworden. Dus iedere keer als ik die jeugdvriend bezoek, word ik onbewust geconfronteerd met hun geluk. Dat geeft te denken.
Toegegeven: hun correspondentie was machtig mooi om te lezen. Je ouders verliefd te zien worden, stapje voor stapje, een paar jaar voordat ze jou verwekken, da’s weinig kinderen gegeven. Ik genoot van de 250 epistels vol rozengeur en maneschijn. Ook omdat ik hun relatie in mijn puberteit vooral uiteen heb zien vallen. Met gezuip, geschreeuw, gesmijt… Machteloos voelde ik me, jarenlang. Overgeleverd aan de grillen van mijn verzorgers.
De thuisoorlog heeft me ingepeperd dat relaties niet werken. Dat de band tussen partners onvermijdelijk verzuurt. Dat liefde gedoemd is. Behalve ontroerd was ik dus vooral boos toen ik hun correspondentie uitgespeld had. Immers, zíj konden ooit dromen van eeuwige liefde, mij hebben ze m’n naïviteit ontnomen. Het vertrouwen dat een kind nodig heeft om als volwassene te kunnen settelen. Nu lijk ik eeuwig op de vlucht voor dat onbestemde gevoel. Een route die ik graag My Way noem, maar dikwijls verzandt in een modderstroom. Of erger.
De gletsjer is tot een halt gekomen. Ik houd op met mopperen. Laat de haast vervliegen. Geef me over aan de tijd die niet langer bestaat. Kijk nogmaals naar het stadhuis, waar mijn ouders aan het altaar dromen van gelukkige kinderen. Ik sluit de ogen. Slaak een zucht. Wat is het toch verleidelijk om je ouwelui de schuld te geven van je onvermogen! Mijn ogen openen zich. Ik koop spontaan een pond cashews. Waarop de zonnestralen de gletsjer doen smelten. En de mensenmassa weer begint te stromen. Ik laat mij meevoeren, me vastklampend aan deze blog als aan een reddingsboei, onderwijl Sinatra neuriënd. Met volle mond.