Blog
- Categorie: Blog
Soms kan ik het niet laten: klasgenootjes googelen die carrière hebben gemaakt. Ze zijn bankier geworden. Fabrikant. Farmaceut. Big shots! Mijn gegluur komt niet zozeer voort uit afgunst, als wel uit fascinatie. Wat is hun geheim? En waarom ben ik niet zo? Gebiologeerd door hun ambitie fantaseer ik dan over een Rein 2.0. Wethouder Hannik! Of is het Hekking? Ach. Vandaag ben ik weer gewoon Rein 1.0. Een stuurs mannetje dat een vriend van vroeger googelt, die net zo moeilijk was als hijzelf. Is kunstenaar B. wél doorgebroken?
Ik leerde B. halverwege de jaren ’80 kennen. Hij was een even bescheiden als opvallende verschijning in het Rotterdamse: boomlang en broodmager, met diepe stem en zachtaardige persoonlijkheid. Hij had het aura van een nachtburgemeester. B. maakte kunst. Geen gezellige kliederkunst, nee, hij vervaardigde strakke constructen waarin je het hart van een ingenieur hoorde kloppen. Ik zou zijn objecten later omschrijven als ‘existentialistische origami’. Reeds op de academie had B. naam gemaakt. Zijn werk werd geëxposeerd in galerieën. Maar zelf hoorde B. niet echt thuis in een salon. Hij wilde gewoon strakke constructen maken.
Op papier maakte onze vriendschap weinig kans. B. was introvert en beta, ik ben een ouwehoer met alfabrein. Maar aangezien we beiden in between relationships verkeerden, troffen we in elkaar een luisterend oor aan de toog. We praatten over alles behalve kunst. Met andere kunstenaars had B. niet zoveel. Hij leek zich meer thuis te voelen bij mijn absurdistische praatjes. Sterker, hij vond me zó eloquent dat ie me gekscherend vroeg zijn manager te worden. Juist omdat ik wars ben van arti farty. Strakke constructen vereisen een doortimmerd betoog! Maar ik voelde me niet zo’n manager. En B. zat thuis karton te knippen.
Hij woonde op een vooroorlogse verdieping met metershoog plafond. De inrichting was Spartaans dus ik voelde me er gelijk thuis. Enige bezit was een futuristische Quad stereo met straalkachelvormige boxen waaruit een cello neuriede. De woonkamer diende als atelier. Daarin zagen zijn mindf*cks het levenslicht: ingenieuze constructen die jongleerden met perspectief. De voorstudie vervaardigde hij van kartonnen platen, de realisatie geschiedde in aluminium. Ik was dan misschien een onbenul op het gebied van abstracte kunst, zelfs ik besefte dat dit werk museumwaardig was. Waarom stond B. nog niet in Boijmans?
We zijn op vakantie gegaan. Naar Griekenland. Cultureel verantwoord isle hoppin’ tussen de brakende Britten. Zonder tentje, want Spartaanse mindset. Dat werd dus drie weken braden onder een gekmakende zon. Wachtend op avontuur, want als je moeilijk bent leer je niet zo makkelijk mensen kennen. Na een week kreeg ik buikpijn van B.’s introversie. Dus ieder naar een ander eiland gehopt. Om elkaar weer na een week tegen te komen, nu dankbaar met elkaars gezelschap. Toen we thuiskwamen in Rotterdam scheidden onze wegen voorgoed.
Iets van 20 jaar later heb ik B. nog eenmaal opgezocht. Hij woonde samen in the middle of nowhere, als een zelf verbannen burgemeester. B. was rijk geworden van software. Iets beta-achtigs, dat was zijn geheim. Uiteraard hebben we het niet over kunst gehad. In de tuin stond een van zijn existentialistische origami’s te verpieteren in de regen. Als ik B. anno 2024 googel tref ik vooral zijn werk uit de jaren ’80. Dat wordt tentoongesteld in topmusea – tot in Zuid-Korea toe. Waarmee ik maar wil zeggen: ik heb het destijds goed gezien. Sterker: wethouder Hannik had hartstikke arti farty moeten gaan. Ach. Dagdromen, da’s de enige ambitie waar ik warm voor loop. Googel me maar eens. Word je vanzelf een Lezer 2.0.
- Categorie: Blog
Het was alsof mijn zelfbewustzijn op hol was geslagen. Alsof ik in een Drosteplaatje terecht was gekomen. Ik dacht dat ik dacht dat ik dacht. Het perspectief van de belijning vervormde, verkeersgeluiden klonken oorverdovend, vrachtwagenwielen hongerden naar mijn botten, auto’s leken me en masse te snijden. Met knikkende knieën stuurde ik naar de rechterbaan, om daar gas terug te nemen tot 80 kilometertjes per uur. Niet echt veilig, om te sukkelen op een snelweg, maar als je door een overweldigend besef van kwetsbaarheid wordt overvallen, wil je stapvoets. Overigens was ik niet onbekend met paniek. In het dagelijks leven wist ik daarmee om te gaan. Flippen op een motorfiets, da’s different koek. Da’s levensgevaarlijk.
Mijn motorrijbewijs had ik eerder gehaald dan het roze briefje voor de auto. Dit tot ergernis van mijn vader, die in een lullige Kadett reed. Hij vond motoren gevaarlijke krengen. Zelf zag ik dat niet zo. Ik leek geboren voor twee wielen. Ik genoot van de wendbaarheid, de power, de acceleratie. Looking for adventure! Een koekblik was voor burgers. Toch had ik graag zijn zegen gekregen, of zelfs maar een schouderklapje. Mijn man-zijn zou ik zonder hem bewijzen door op de motor naar Spanje te rijden. Toch kneep ik ’em ook toen al op de snelweg, zeker als het regende. Stadsritjes waren meer mijn ding, om de motor dan pontificaal voor de kroeg te plempen. Hij was de sleutel tot mijn zorgvuldig opgebouwde ongeschoren imago.
De paniekaanvallen begonnen toen ik me eindelijk een Harley kon veroorloven. Decennia lang had ik van zo’n machine gedroomd, maar als armoezaaier moest ik het van een erfenisje hebben om er daadwerkelijk een aan te kunnen schaffen. Dat zat me niet lekker. Ik ben iemand die zelf iets moet verdienen, moet opbouwen om er voldoening uit te halen. De gratis Harley voelde als een geschenk aan een gecorrumpeerd ambtenaar. Bovendien was ik inmiddels te oud om nog te geloven in machismo. Lulligheid, was dat niet de ware cool?
Ik kocht een TomTom die ik africhtte om snelwegen te omzeilen. Looking for adventure, nu in de polder. Toch kon ik het niet verkroppen, die angsten. Ze gingen niet weg. Sterker, ik begon er ook op B-wegen last van te krijgen. Dat geflits van de zon tussen de bomen door, waarom deden ze daar niets aan!? Kappen, die eiken! Ik voelde me vervloekt. Uitgeput van de stress ging ik op zoek naar een motorrijschool gespecialiseerd in psychische klachten.
De ‘school’ bleek een ZZP’er op een zolderkamertje in een suburb. De man zat te typen op zijn pc, gunde me geen blik waardig. Na vijf lange minuten stelde hij me wat monotone vragen. Geen greintje empathie. Fijn, zo’n zenmeester! Zat hij misschien achter de vloek? Had ie een ongeschoren voodoopop vol spelden liggen? Ik wilde opstappen maar had vooruitbetaald. Dus wij samen rijden. Ook een stukje snelweg gepakt. De klachten bleven. Wel wist ik nu wat ik nodig had: geen chagrijnige zenmeester, maar een vadertype met engelengeduld. Zo een die jouw passie begrijpt en je daarin steunt met een schouderklop. Opeens viel bij mij de munt. De Harley had ik gekocht van mijn vaders erfenis. Zou ik daarmee het onheil over me afgeroepen hebben? Of waakte zijn geest juist over mijn welzijn?
Uiteindelijk heb ik de motor verkocht aan de uitbater van een dameskledingshop. Een koekblikrijder met geschoren uitstraling. Achter zijn auto hing een trailer. Toen ie mijn motor erop plaatste, vertrouwde hij me toe dat ie huiverig was om de Harley naar zijn woonplaats te rijden. Vandaar. Ik herkende zijn blik. Gaf een schouderklop. En daarmee de vloek van mijn vader door. Of was het mijn zegen? Voordat mijn zelfbewustzijn op hol sloeg dook ik mijn huis in om, met een overweldigend gevoel van chagrijn, Kadetten te googlen.
- Categorie: Blog
‘Rein heeft al een boek’ was een gevleugelde uitdrukking bij ons thuis in de jaren zestig. Ik hield niet zo van lezen. Maar was helemaal into strips. We waren geabonneerd op Pep en Robbedoes en verzamelden Europese stripboeken. Onze collectie groeide uit tot honderden klassiekers. Schatten die we koesterden in de kluis van onze kinderkamer.
Deze was gelegen op de eerste verdieping van het herenhuis. Naast de ouderlijke slaapkamer, waarin onze trots pronkte: een monstrueuze Philips zwart-wit televisie met antenne en twee netten die verstoord werden door elektrische sneeuw. De deur tussen deze kamers stond altijd open. Zo kon mijn moeder horen of haar koters ontvoerd werden, terwijl zij uithijgde van het gezinsleven. Ze was als de dood voor indringers, een vrees die werd gevoed door ons krakende en duistere pand. Dankzij haar waakzaamheid konden wij onbezorgd wegdromen.
Ook als we wakker waren. Want strips waren voor ons meer dan vertier. Ze boden escapisme. Dat hadden we hard nodig. Mijn stapelbed was, om indringers te weren, tegen de deur naar de gang geplaatst. De woonkamer beneden was uitsluitend bereikbaar via de slaapkamer van mijn ouders. En die sliepen ieder weekend uit. NIET STOREN GVD! Dus wij lagen met huisarrest op bed. Alle tijd om onze kapot gelezen strips nog wat kapotter te lezen.
Reizen in je hoofd, ik had dat nodig, want durfde noch op een sport noch op de padvinderij. Ik was zo’n joch dat liefst avonturen in zijn hoofd beleefde. Bovenal genoot ik van antiheld Guust, die rebelleerde tegen de banale wereld der volwassenen. Door de strips oneindig vaak te herlezen begon ik ze, onbewust, op de vierkante millimeter te bestuderen. Ik werd een connaisseur, een snob zelfs. Bovendien leerde ik alles over story telling. Want in wezen zijn strips storyboards van niet-verfilmde cinema. Ooit zou ik zelf striptekenaar worden.
Toen ik de tien jaar gepasseerd was kwamen de jaren ’70. We verhuisden naar het moderne pand naast ons spookhuis. Ik kreeg een eigen kamer, op mijn verzoek op dezelfde verdieping als mijn ouders’ kamer, want huiverig voor indringers. Aangezien mijn zussen nu een etage hoger woonden, moesten onze schatten verdeeld worden. Oef! Maar er gebeurde nog iets: strips begonnen hun onschuld te verliezen. Ik werd me bewust van het medium.
Zo ontdekte ik dat de gemiddelde stiptekenaar zo oud was als mijn vader. En die was bijna 50! Verder bleken striphelden Franse namen te hebben. Guust heette Gaston! Ook stuitte ik op undergroundstrips, ‘graphic novels’ over sex, drugs & rock ’n roll. Bah! Mijn jongenswereld was gekaapt door Volwassenen! De Guust-in-mij kwam in de verdrukking. Nu móest ik de puberteit wel in. NIET STOREN GVD! Exit striptekenaar Rein. Ik besloot filmregisseur te worden. Iedere avond hing ik voor de buis om de elektrische sneeuw met de antenne te bezweren. Zo kon ik honderden verfilmde storyboards op de vierkante seconde bestuderen.
Als ik een halve eeuw later plaatjes terugzie van de strips die wij als kind verslonden, werken deze als een tijdmachine. Het effect is bijna even krachtig als een Geur van Toen. WHAM! De kluisdeur van mijn geheugen knalt open! Het escapisme is nog even aanlokkelijk. Dus als ik van mijzelf weer eens huisarrest heb gekregen om een blog te schrijven, of huiverig ben voor een buitenwereld vol indringers, stap ik als verstekeling aan boord van Kuifje’s Vlucht 714. Want reizen doe je toch het mooist tussen de oren van een kind.
PS Uiteraard hadden wij anno 1968 een telefoon op de kinderkamer! (De foto is gemaakt in een hotel te San Remo door mijn moeder Coef. )
- Categorie: Blog
Er was een tijd dat mijn jongere zelf advies kon gebruiken van mijn oudere zelf. Ik worstelde met zó veel dingen in het leven. Inmiddels kom ik op een leeftijd dat ik advies kan gebruiken van mijn jongere zelf. Of wordt de peptalk wederzijds? De bijna-65-jarige Rein heeft de 25-jarige Rein uitgenodigd. Want toentertijd was ik een sociaal dier.
In 1984 woonde ik in een prachtige etage aan de Spiegelnisserkade, compleet met singel voor de deur. Het appartement had ik ingericht met klimplanten aan de wanden, corduroy meubels op de planken en een gevonden bloemetjesgordijn voor de ramen. Armetierig maar gezellig. Populair als ik was, belde ik vrienden op wanneer ik daar behoefte aan had. Geen enkele drempelvrees. Alle feestjes liep ik af. Last but not least: ik had een fijne vriendin.
Zij was mooi en lief en slim – alles wat een vent zich kan wensen. We hebben zelfs even samengewoond. Tot ik ontdekte dat ik niet in de wieg was gelegd voor huisje boompje beestje. Het benauwde me. Ik moest me vrij voelen. Ongebonden. Ik was zo iemand die wilde stralen en ontdekken en veroveren – die heel veel op zijn bek moest gaan in het leven. Iets met My Way. Dat zou me alleen lukken als ik alle ‘ballast’ zou afwerpen. Zelfs de liefde.
Die onrust zou ik met de jaren om weten te zetten in een creatieve drive. En schrijven, dat doe je het beste in je eentje. Je kunt die focus echter misbruiken om je te isoleren. Een ex-vriendin merkte onlangs op dat ik te weinig mijn huis uit kom. Dat mijn wereld te klein is geworden. Wát!? dacht ik. Ik ben toch geen kluizenaar! Ik ga iedere week met vrienden naar de film! Loop de lokale gym plat! Maak lange wandelingen! Sta midden in het leven! Ik bruis! Dus waarom reageerde ik dan zo defensief? En belangrijker: waarom keert de onrust terug?
Omdat ze gelijk heeft. Ik ben al tien jaar niet meer op vakantie geweest, want een hekel aan reizen. Etentjes bij vrienden trek ik steeds minder omdat er steeds vaker over politiek getwist wordt. Van mijn familie ben ik vervreemd. Feestdagen negeer ik. Bezoek vind ik lastig. Liefst ben ik op mezelf. Geen verplichtingen, legio smoesjes. Voor je het weet ben je een zonderling geworden. Kijk maar naar de inrichting van mijn toch prachtige flat, compleet met kanaal voor de deur. Of liever gezegd: naar de afwezigheid van die inrichting.
Iets van 30 jaar geleden ben ik opgehouden met ‘het gezellig maken’. De reden is even evident als pijnlijk. Een woning confronteert me met wat er ontbreekt in mijn leven: leven. Aan mijn wanden geen foto’s van kinderen in de wieg, van de uitreiking van hun diploma, van hun vakanties in Verweggistan, van hún kinderen in het peuterbad. Ook foto’s van mijn ouders ontbreken want ‘moeilijke jeugd’. Foto’s van mijn ex-vriendinnen want ‘uit’. Foto’s van mijn vrienden want ‘verwaterd’. Ik heb niets aan de wand. Helemaal niets. Alsof ik het leven dat ik had moeten leiden gewist heb. Geen wonder dat ik niet graag aan huis ontvang.
Maar als ik straks 65 word, maak ik een uitzondering. Dan komt er een 25-jarige gozer langs. Druk mannetje! Ik mag dat wel, die lust for life. Ik zal hem zeggen dat ik een venster heb gevonden naar een parallel bestaan. Dat ik de hele dag achter mijn monitor zit om die wereld op te bouwen met verhalen en foto’s. Als ode aan alle keren dat ik op mijn bek ben gegaan. Wie weet dat het hem inspireert om het allemaal nét even anders te doen. Iets gezelliger? His Way! En wie weet kan hij me die avond overhalen om mee te gaan naar de kroeg. Zodat ik kan voelen hoe graag ik onder de mensen kom. Want bruisen, dat doen wij als geen ander.
De foto van mijn toenmalige vriendin op de Spiegelnisserkade heb ik in 1984 gemaakt.