Het parallelle universum

Net als je denkt dat ‘Coef: de weg van de waanzin’ zijn piekmoment achter de rug heeft, valt er een wel heel bijzondere brief op de mat. Afkomstig van Jet, een zesentachtigjarige dame die niet alleen je boek gelezen heeft, maar ook de eerste vriendin van Coef geweest blijkt te zijn. Sterker nog: ze heeft Conneke, zoals mijn moeder eigenlijk heette, haar bijnaam bezorgd.

Net als Conneke’s vader werkte Jets pa voor de Handelsonderneming van Amsterdam op Sumatra. Het gezin woonde op steenworp afstand, dus er werd heen en weer gelogeerd. Jet beschrijft hoe ze onder de indruk was van de Batakse kunst die Conneke’s huis tot levend museum maakte. Hoe ze net zo’n sarong aan mocht als Conneke placht de dragen. Hoe ze samen met Conneke schommelde in de paradijselijke tuin en ’s avonds genoot van Little Lord Fauntleroy, een echte Hollywoodfilm die door ‘oom’ Rein in de kampong op een wit laken geprojecteerd werd. Hoe ze griezelde bij de spookverhalen die ‘tante’ Geertje vertelde. En hoe ze de voor haar onuitspreekbare naam Conneke verbasterde tot Coef. Waarop de rest van de wereld dat na ging doen.

Maar ook voor Jet brak de oorlog met Japan uit. En volgde internering in een jappenkamp. Dat overleefde ze om, net als Coef, na de oorlog in Holland een kunstopleiding te volgen. Het contact werd hersteld. Ze zocht haar vriendin op in haar Dordtse huisje met dat schitterende uitzicht op de Oude Maas. Maar het ging niet goed met Coef. Ze had haar weelderige lokken afgeknipt, zélf, uit woede en frustratie omdat ze gezakt was voor een examen. Ze had besloten de Kunsten achter zich te laten en te kiezen voor ‘de witte wereld’ zoals ze het medische vakgebied noemde. In de jaren die volgden zouden de vriendinnen nog twee keer contact hebben. De laatste keer telefonisch én langdurig, want Coef was toen euforisch over de aandacht die een cultureel antropoloog aan haar Indië-archief zou besteden. Nu zou alles goed komen!

Het deed Jet verdriet te lezen hoe het Coef verder vergaan is. Ook spreekt ze in de brief haar bewondering uit voor mijn inspanning om het aangrijpende relaas op te tekenen. Verder trof ik in de enveloppe een kaartje waarop kunst is afgebeeld. Jets werk, zo bleek. Ik googelde haar naam en stuitte op nog veel meer moois van haar hand. Ze heeft carrière weten te maken met haar kunst! Zo had het Coef dus ook kunnen vergaan, dacht ik even. Als haar vader niet was gesneuveld en zij haar opleiding had afgemaakt en niet zo’n moeilijk mens was geweest en geen kampsyndroom had gehad en ook geen schizofrenie. Maar zo werkt het leven nu eenmaal niet.

Daarbij draagt ook Jets huis een kruis – dat zo mogelijk nog zwaarder weegt dan dat van Coef. Jets zoon, een roemruchte punkkunstenaar, is amper volwassen gestorven aan een overdosis heroïne, in dezelfde tijd dat ik experimenteerde met LSD. Een intense jongen van mijn leeftijd, net als ik zoekende naar zingeving. Er is een documentaire aan hem gewijd. En een biografie. Maar moeders zien hun zoon liever honderd worden dan vereeuwigd.

Dankzij Jets brief besef ik dat ‘Coef’ haar weg naar de lezer zelf moet vinden. Dat ze haar tempo zelf bepaalt. En dat ze daarbij haar pad zorgvuldig kiest, opdat zelfs die ene lezer bereikt wordt aan wie het boek zijn titel te danken heeft. Zo werkt het leven dus soms ook. Dan bezorgt het mij, reikhalzend toekijkend in de coulissen, even koude rillingen.

Jet, Coef en familie op Sumatra
Op deze vakantiefoto van 16 februari 1933 op Sumatra zien we Conneke/Coefje vierde van links staan, vlak bij mijn grootouders. Jet zit zevende van links – die met die gezonde wangetjes.