De Heer heeft geen geld voor een Harley in de VS

Ik heb ooit een echte Harley Davidson bezeten. Een originele Low Rider uit 198O, pikzwart met laag stuur. De geilste fabrieksfiets uit Milwaukee. Ik was smoorverliefd op de Harley, maar had hem niet alleen gekocht om op te rijden. Ik wilde er vooral vrienden mee maken. Ruwe-bolster-blanke-pit-bikers met zware Van Nelle en een hart vol kampvuur.

Maar hoe vaak ik ook quasi nonchalant langs terrasjes op de Oudegracht pruttelde, ik kwam nooit een Harley-bolster tegen. Alleen maar karakterloze Jappenrijders op discobikes, en daar haalde ik mijn neus voor op.

Na een paar maanden zoeken raakte mijn Low Rider versleten. De achtervering was door, het blok zoop liters olie en de tankdop vloog er regelmatig af. De Harley was aan reanimatie toe. En mijn geld was op. Toen heb ik de domste en pijnlijkste beslissing van mijn leven genomen: ik heb hem verkocht. God vergeve mij. Vijf jaar lang ben ik huilend in slaap gevallen, dromend van een stoere club motorvrienden. Tot ik vorige week op SBS6 een reportage over Daytona zag.

In Daytona worden jaarlijks motorwedstrijden gehouden met Japanse snelheidsmonsters. Het gros van de bezoekers komt echter niet voor Japbikes. Die komen om hun Harley te showen en naar die van anderen kijken. Eén weekend in het jaar kamperen tienduizenden HD-freaks in en rond het dorp. Er zijn bandjes en bier en kampvuurtjes. Hier had ik mijn would be bikebroeders kunnen treffen! Dacht ik. Maar dat viel vies tegen.

Er liepen alleen maar burgerbikers en asobikers rond. De bugerlijke bikers waren gepensioneerde yuppen. Ze reden op veel te nieuwe en te schone HD's die ze in een trailer achter hun auto mee hadden gesleept, en droegen vers gestreken jeans en nieuw leer. Het waren kantoormietjes die vroeger op school in elkaar geslagen werden. Ik werd op school hoogstens gepest, en draag nu een stoer antiekleren jack en stoppels en piratenoorbellen.

Eigenlijk lijk ik best wel op de asobikers. Maar dat waren enge mannetjes. Ze stonden stomdronken naar stripteasedanseressen te brallen, knepen in tieten en billen, staken 'foute' Japanse motoren in de fik, piesten tegen auto's, boerden tegen agenten. Dat konden nooit kampvuurbroeders van mij worden.

De enige bikers waar ik nog een warm gevoel bij kreeg waren de bijbelbikers. Evangelisten op de motor. 'Riding for the Son' stond er op hun jacks en een hevig zwetende Jezus-aan-het-kruis prijkte op hun T-shirts. Het waren vaak ex-verslaafde ex-bendeleden die Het Licht hadden gezien. De bikende dominees waren vriendelijk en werden zelfs door de zondige asocialen gerespecteerd. Ze zouden aan mij een nieuw zieltje gewonnen hebben. Als ik niet gezien had waar ze op reden: Honda Goldwing.