Limburgse hoop in een crèche vol doodgeboren kinderen

De tiende editie van de Nederlandse Filmdagen. Dat wordt feesten dus. Heel Utrecht op zijn kop. Rode lopers, gouden kalveren, diepgravende forumdiscussies, provocerende lezingen en een balzaal vol dronken, doorgecokete en overspelige filmsterren. En, last but not least, 160 films en video's. Met onder andere de beste speelfilms van de afgelopen tien jaar. Wat worden we weer verwend!

Maar is er eigenlijk wel reden voor al dat enthousiasme? Is er reden om überhaupt trots te zijn op onze filmcultuur? Want zeg eens eerlijk: ooit een steengoede Nederlandse film gezien?

Als we eerlijk zijn, kunnen we na tien jaar Filmdagen maar één conclusie trekken: de Nederlandse speelfilm is een pathetisch fenomeen. Een soort crèche vol doodgeboren kinderen die van hun wanhopige ouders nog elke ochtend subsidiepap krijgen. De ouders weten wel dat hun spruitjes niet levensvatbaar zijn, maar het blijven toch hun kindjes, nietwaar? En telkens als er in september een circus rond die lijkjes wordt opgetrokken, wil er nog wel eens een stuiptrekken. Die wordt er onmiddellijk uitgepikt en Meesterwerk gedoopt.

De Filmdagen zijn immers het domein van cineasten, niet van critici. Ons-kent-ons-inteelt. Zielig hoor. Ze kunnen blijkbaar maar niet accepteren dat er in Nederland nog steeds geen meesterwerken gemaakt zijn. Degelijke speelfilms, dat wel. Maar geen meesterwerken.

Hoe is dat toch in godsnaam mogelijk? Komt het door een magere vakopleiding, door een gebrek aan traditie, of door de sociale welvaart? Joost mag het weten. We kunnen hooguit wat filmkinderziektes in kaart brengen. De meest hardnekkige ziekte in de Nederlandse speelfilm is ongetwijfeld het amateuristische acteerwerk. Onze acteurs zijn nooit verder gekomen dan het West Friesche Volkstheater-peil. Houterig en onnatuurlijk. Onprofessioneel.

Dat slechte acteerwerk wordt mede veroorzaakt door een andere hardnekkige ziekte: belabberde dialogen. Zelfs voor Rutger Hauer is het schier onmogelijk om op overtuigende wijze 'Kijk uit, daar heb je de smerissen!' te roepen, een kreet die zo'n beetje in iedere vlotte Nederlandse speelfilm zit. Onze scenarioschrijvers lijken hun inspiratie steevast uit vooroorlogse schelmenromans te putten. Dood boeken-Nederlands.

De derde ziekte kan het best omschreven worden als 'overnadrukkelijkheid'. Het leeuwedeel van de Nederlandse cineasten is niet in staat tot efficiënte regie of montage. Nevenintriges en sfeertekeningen krijgen te veel nadruk,' plots worden te breed uitgesmeerd.

Tot zover de ziektes. Tijd voor de tiende Nederlandse Filmdagen. De premières. Is er hoop?

Laten we maar beginnen met De Grote Verrassing: 'Kracht'. Een intelligent en subtiel regiedebuut van theatervrouw Frouke Fokkema. Het verhaal speelt zich af in de koude modder van het Limburgse platteland. Hoofdpersonage is een boer (fenomenaal gespeeld door theaterveteraan Theu Boermans) die na de dood van zijn vrouw een relatie krijgt met een vlotte, stadse kunstenares (een nogal kunstmatige rol van Anneke Blok). Ze trekt bij hem in.

Er volgt een onmogelijke relatie met moed, wanhoop en een deprimerend pessimistisch einde. Zware kost. Een dergelijke synopsis vol oer-Nederlandse decors roept een lichte weerzin op, maar het resultaat is indrukwekkend. Krachtig realisme van internationale allure. Fokkema's film opent terecht het filmfestival. Bijzonder pijnlijk voor de overige speelfilms.

Geen Filmdagen compleet zonder een minimal movie van Pim de la Parra. Dit jaar neemt hij er zelfs drie mee. Als er over Pim gesproken wordt, gaat het niet zozeer over de inhoud van zijn films, maar vooral over het lage budget en de korte draaitijd. 'Let the music dance' is er weer zo eentje. Hij heeft haar in vijf dagen opgenomen. Dat noodtempo heeft behalve wat schoonheidfoutjes een opvallend frisse komedie opgeleverd, waarin Boudewijn de Groot het Europese volkslied moet componeren en ondertussen met allerlei vrouwen aanklooit.

'Let the music dance' zit vol melige en goede grappen en krijgt ruggegraat door originele rollen van Pim, Mare Hazewinkel en Hans Dulfer. Indrukwekkend is het gastoptreden van the one and only Ben Cramer, die laat zien dat hij meer in zijn mars heeft dan songfestivalkitsch.

'Rosa, rosa', het debuut van Martin Uitvlugt, heeft last van het beruchte doorspoel-syndroom. Langzaaaaam, veeeeel te langzaaaaam. Rosa (Guusje van Tilborgh) is een kapster die verliefd wordt op een terrorist (Johan Leysen), maar een verhouding begint met een mysterieuze zakenman (ook Johan Leysen) die sprekend op de terrorist lijkt. Of zijn ze één en dezelfde persoon? Die twijfel! Met deze penetrante suspense moeten we het anderhalf uur uitzingen. Leve de videorecorder.

Een typisch Nederlandse speelfilm is afkomstig uit Curaçao: 'Ava & Gabriel'. Cliff San-a-Jong speelt een zwarte kunstschilder die een afbeelding van de zwarte madonna voor de plaatselijke kerk maakt en een rel veroorzaakt. Daarnaast veel passie en jaloezie. U kent het wel. Regisseur en duizendpoot Felix de Rooy mag dan op een ruime ervaring in de theater, film en televisiewereld bogen, maar 'Ava & Gabriel' is een broeinest van filmkinderziektes. Slecht spel, stijve dialogen en een veel te kunstmatige couleur locale. Sil de Strandjutter-niveau. De filmcultuur op zonnig Curaçao is blijkbaar net zo boertig als in ons bedompte mistlandje.

Een aanrader voor filmliefhebbers die van 'mooie beelden' houden, is 'Alissa in Concert' van Erik van Zuylen. Celliste (Frances Marie Uitti) heeft een kortstondige relatie met hippe boy, maar kan de breuk niet verwerken en projecteert hem op allerlei andere personen. Een typische artproduction: langdradig, pretentieus en tijdens haar beste momenten surrealistisch. Maar hele mooie beelden. De fotografie was trouwens in handen van de Argentijns-Nederlandse regisseur Alejandro Agresti.

Naast avondvullende speelfilms, ook een aantal korte dramaprodukties op het festival. 'The suitcase' van Jacco Groen bijvoorbeeld, is een aardige, zwarte komedie over een bommenkoffertje dat de verkeerde schurk opblaast. Opgenomen op de Philippijnen.

'Spelen of Sterven' van Frank Krom gaat over ontluikende masturbatie en de homo-erotische spanning tussen een mooie bink en een lelijke loser op de middelbare school. Het script (gebaseerd op een verhaal van Anna Blaman) loopt vast en krijgt surrealistische horrordraai om een einde aan de film te breien. 'Spelen of sterven' had dertig jaar geleden gemaakt moeten worden. En zelfs toen niet.

Genoeg drama. Laten we de documentaires eens bekijken. Daar heeft Nederland immers een reputatie te verliezen. Op de Filmdagen een paar onderhoudende, zij het niet bijster originele documentaires. Meestal gemaakt voor de televisie. 'Mama Calle' van Arjanne Laan zal het goed doen op het festival. Trendy, maar met het hart op de juiste plaats.

'Mama Calle' is het relaas van een handjevol straatratjes dat de asfaltjungle van Mexico City probeert te overleven. Vertederend en fascinerend. De credits van de film gaan in de eerste plaats naar die lepe jochies. Letterlijk. Zij maken de film. Laans aanpak is op zich niet bijster origineel en haar neiging om bepaalde situaties (uit technische noodzaak) in scène te zetten, geeft een wrange bijsmaak. Gelukkig verzandt de regisseuse geen moment in moralisme, en dat is een zeldzaamheid in Nederland.

Bob Visser maakte een documentaire van een uur over Salvador Dali: 'The last genius, a film about Salvador Dali and me'. Eigenlijk had ze 'The most self-sufficient director, a film about me and Savador Dali' moeten heten. Veel te veel Bob, veel te weinig Salvador. De documentaire ruikt als slecht aftreksel van de 'Roger and me'. Ieder spoortje zelfspot ontbreekt. Bob is alleen maar bezig met Bob. En als hij even tijd voor Dali heeft, dan bralt ie over genius dit en genius dat. Bijzonder irritant. Bob heeft de documentaire trouwens van een professionele Engelse 'voice' voorzien. Kan het buitenland meegenieten, van Bobs 'genius'. Hoezo pretentieus?

Ja, en dan de experimentele films. Ook dit jaar weer moeilijk verteerbare kost. Edward Luyken spant de kroon met zijn 'Vuursteen'. Inderdaad, een filmpje over vuursteen. 'Vuursteen' zou het produkt kunnen zijn van iemand die tijdens een epilepsie-aanval een 16 mm camera in handen krijt gedrukt. Grensverleggend. De regisseur himself begeleidt deze mijlpaal live met doordringend vals saxofoonspel. Toegegeven, het getuigt van veel lef om met zo'n home movie aan te durven komen. Lef of waanzin.

Van een heel ander kaliber is het werk van veteraan Frans Zwartjes, godfather van de vaderlandse experimentele film. De Filmdagen heeft terecht een retrospectief aan hem gewijd. Absolute aanrader is zijn 'Living', een uiterst fascinerende, unieke koortsdroom waarin Zwartjes en zijn vrouw Trix simpelweg door een huis lopen. Gebeurt bijna niets in, maar boeit van de eerste tot de laatste seconde. Wellicht Nederlands enige meesterwerk.

Van Paul de Nooijer, een 'leerling' van Zwartjes, wordt onder andere 'A fortified city' vertoond. Dit filmisch essay over film, zoals hij het zelf noemt, behoort ondanks de filmfilosofische prietpraat tot de schaarse hoogtepunten van het festival. Niet te omschrijven.

‘Ici, maintenant ou jamais' van D. Delauney, B. Gerrets en R. Steijn is een zogenaamde dansfilm. Tegen de achtergrond van Pompeï's ruïnes dansen een man en een vrouw op volsterkt willekeurige wijze langs de steenklompen, af en toe onderbroken door wat existentiële lulkoek. Veertig minuten lang. Na tien minuten krijg je een onhoudbare aandrang om hard te gaan schreeuwen. Verschrikkelijk. Levensgevaarlijk voor de nietsvermoedende bioscoopbezoeker.

Tien jaar Nederlandse Filmdagen. Een uiterst dubieus jubileum. Het lijkt Philips wel. Met dit verschil, dat Philips tenminste saneert als een project niet levensvatbaar blijkt te zijn. De Nederlandse Filmdagen dromen gewoon door. Het zijn toch hun kinderen, nietwaar?