Eenogige Rambo en foute Che Guevara

Regisseur John Carpenter is een van de weinige A-klasse regisseurs die B-films maakt. Hij debuteerde in 1974 met science-fictionparodie 'Dark Star' die zou uitgroeien tot cult-klassieker, en scoorde vervolgens met een simpele, loeistrakke thriller over een babysitter en een psychopaat. Deze 'Halloween' (1978) kostte 300.000 dollar en zou wereldwijd 75 miljoen dollar opbrengen.

Het B-genre kwam zo dankzij Carpenter in een lucratief perspectief te staan en hijzelf werd tot de A-klasse gepromoveerd. Toch ging hij gewoon door met pulp maken. Hij bewees zich trouw aan de horror- en science-fictionconventies met remake 'The Thing' (over duivelse alien), 'Christine' (over een duivelse auto) en 'The Fog' (over een duivelse mist). Krampachtig trouw, zo bleek eind jaren tachtig, want zijn stijl raakte gedateerd en oubollig. Hij maakt nu zijn comeback met een sequel op 'Escape from New York' (1980), de science-fiction-noir waarmee Kurt Russell sterstatus verkreeg. Dit keer gaat hij naar de westkust: 'Escape from L.A.'

We schrijven 2020 of zo. Los Angeles is door een aardbeving van het vasteland afgescheiden en tot gigantisch strafkamp omgebouwd. Iedereen die een immorele misdaad begaat (roken, drinken, seks buiten huwelijk) wordt hier naartoe verbannen. De eenogige bandiet Snake Plissken (Kurt Russell) krijgt opdracht van de president om in dit duistere getto een high-tech bom op te sporen waarmee heel Amerika plat gelegd kan worden. Tijdens zijn zoektocht stuit Snake op een lokale dictator - een kwaadaardige Che Guevara - en op de overgelopen dochter van de president - een blonde Patty Hearst. En op een paar duizend militante bewoners.

'Snake is back' staat er bovenaan de filmposters. Het is de vraag voor wie dit statement bedoeld is: de jonge bioscoopgeneratie zal Russells personage (uit 1980) echt niet bij naam kennen, en oudgedienden die de eerste film indertijd gezien hebben zullen inmiddels te kritisch zijn voor deze puber-pulp. Want dat is 'Escape from L.A.'.

Net als de eerste film is Carpenters scenario van toen-en-toen-en-toen-niveau, zijn de personages karikaturaal plat en de dialogen eenregelig. Niet erg, hoort bij het genre, maar omdat het sequel met een mega-budget is gezegend hoop je op méér dan B-kwaliteit. Maar in plaats dat Carpenter een echte schrijver inhuurt, spoelt hij al zijn A-klasse centen weg aan special effects (aardbeving, vloedgolf) en aan Russells salaris (10 miljoen).

Vooral dat laatste is onbegrijpelijk. Russells Snake mag dan ooit blauwdruk geweest zijn voor Stallone's Rambo, hij is lachwekkend stoer met zijn hese stem, vierdelig PVC-pak en gordel vol schiettuig. Over the top, zoals dat heet. Gelukkig krijgt Russells machismo wat tegenwicht van scharrelaar Steve Buscemi, die rondleidingen geeft door de puinhopen van L.A. en ruïnes aanwijst waar ooit de filmsterren hebben gewoond.