Oliver Stone als Amerika's geweten

In de Verenigde Staten staat drievoudig Oscarwinnaar Oliver Stone te boek als een uiterst controversieel regisseur. En inderdaad: Stone's oorlogsdrama's 'Salvador', 'Platoon' en 'Born on the Fourth of July' hebben daar de nodige stof doen opwaaien, en zijn voor veel Amerikanen eye openers geweest. Maar naar Westeuropese maatstaven heeft Stone hoogstens een paar open deuren ingetrapt: wij gaan er bij voorbaat van uit dat oorlogen waanzin zijn.

Verder moet opgemerkt worden dat Stone, ondanks zijn 'kritische' houding, een volbloed patriot is. In zijn Vietnam-films bij voorbeeld, stelt hij geen moment de aanwezigheid of het gelijk van de Amerikanen ter discussie, maar focust hij volledig op de slechte back-up van de regering en de gevolgen daarvan voor de soldaten. Stone mist het inzicht om ingewikkelde kwesties een nieuwe dimensie te geven. En erger nog: hij is te pretentieus.

Hoe dan ook, de meeste Amerikanen vinden hem een liberal (niet te verwarren met ons 'liberaal'!) oftewel een onruststoker. De pers is dan ook gek op hem. Geheel zoals verwacht, ging aan Stone's laatste aanklacht, 'JFK' - waarin de moord op president John Fitzgerald Kennedy wordt geanalyseerd - weer een vloedgolf van mediagesnater vooraf.

Dit keer bemoeide werkelijk iedereen zich er mee: CIA, FBI, Het Witte Huis, talloze Kennedy-experts en zelfs Kennedy's familie. En niemand was het met Stone's analyse eens. Behalve het publiek. Dat slikte het allemaal als zoete koek.

Dat laatste is begrijpelijk, want JFK is gebaseerd op de zeer geloofwaardige theorieën van Jim Garrison ('On the Trail of the Assassins') en Jim Marrs ('Crossfire: The plot that killed Kennedy'), waarin er van wordt uitgegaan dat er een staatsgreep gepleegd is door leger, CIA, FBI en een paar zeer hoge pieten.

Bovendien is 'JFK' door een van de beste cinematografische teams ter wereld gemaakt: Stone zelf, cameraman Robert Richardson en editor Pietro Scalia. Zij zijn berucht om hun virtuoze quasi-documentaire technieken (onrustig maar zeer uitgekiend handcamerawerk, neurotische shockmontage, grove korrel) waarmee ze filmfictie een ongekend realistische impact mee kunnen geven. Die technieken kwamen bij 'JFK' vooral van pas om archiefmateriaal naadloos in de film te verwerken. Met succes.

Maar ondanks de superieure trucs maakt 'JFK' een ouderwetse indruk. Typisch Hollywood. Debet daaraan is het schrijnend gebrek aan nuances: officier van justitie en speurneus Jim Garrison (Kevin Costner), die door Stone als grote ontmaskeraar en held van het verhaal wordt afgeschilderd, is met zijn doorzettingsvermogen en zijn vaderlandsliefde een bijna karikaturale protagonist, en Stone's hunkerende, bijna blinde bewondering voor Kennedy is ronduit beschamend (een lachwekkend sentimentele scène, waarin Garrison toeziet hoe een zwarte vader met zoon bij het graf van de president staat te rouwen, bezorgt je een chronische tenenkramp).

Tja, en dan al die dialogen. Honderden, duizenden dialogen. De ene beerput na de andere wordt opengebroken. Pats pats pats. Heel interessant allemaal, maar resultaat van de informatie-orkaan is dat je door de afgerukte bomen het bos niet meer kunt zien. Je raakt er murw van.

Voornaamste kritiek betreft echter Stone's pretenties. Je krijgt de indruk dat Stone middels Garissons research nu toch definitief de geschiedenisboekjes ingeschreven wil worden als 'de regisseur die de moord op John F. Kennedy oploste'. Als Amerika's geweten. Ja, ook met 'JFK' denkt Stone ons weer wakker te schudden. Maar na driehonderd zeventig minuten (!) kan ik een lichte geeuw toch niet meer onderdrukken.