Stripfiguur met menselijk libido

Een salaris-opslag van drieduizend procent? Dat kan alleen in Hollywood. Het overkwam ene Jim Carrey, een relatief onbekende televisie-acteur die vorig jaar de hoofdrol mocht spelen in de komedie 'Ace Ventura, Pet Detective'. Hij ontving hiervoor een honorarium van 'slechts' 350 duizend dollar, maar kan nu - na het waanzinnige succes van 'Ace' - maar liefst tien miljoen dollar opstrijken voor zijn aandeel in 'The Mask'.

Dit vertrouwen van de studio is begrijpelijk, want Ace Ventura dreef volledig op Carrey's unieke, karikaturale mimiek waarmee hij kijkplezier leek af te dwingen. Zijn overacting was schijtirritant maar tegelijkertijd zo consequent en zo eigenzinnig uitgevoerd, dat het de film ver boven het slapstickniveau uittilde. Een curieus talent.

Essentieel bij zo'n eendimensionaal acteur is natuurlijk wel dat de rol hem op het lijf geschreven wordt. Dat is bij 'The Mask' dan ook letterlijk gebeurd. Carrey speelt een knullige vrijgezel die op een bank werkt. Na een mislukt avondje stappen vindt hij een houten masker dat toverkracht blijkt te hebben: zodra hij het opzet kan hij zijn diepste verlangens tot uiting brengen.

En aangezien hij het hart heeft van een Casanova en de levenslust van een tekenfilmfiguur, verandert Carrey dan in een kruising tussen Fred Astaire en Tom & Jerry. Dat komt mooi van pas als een blonde diva een bankrekening komt openen en Carrey's libido wakker schudt. Maar als blijkt dat ze video-opnames van het beveiligingsysteem maakt zodat haar mafiavriend een kraak kan zetten, wordt het tijd om als Masker hard in te grijpen.

'The Mask' (regie: Chuck Russell) is net als 'Who Framed Roger Rabbit?' een virtuoze combinatie van animatie en gewone film. Die animatie voltrekt zich voornamelijk in Carrey's personage: als hij schrikt, schieten zijn ogen op steeltjes uit de kassen. Als hij verliefd wordt, puilt zijn hart bonkend uit zijn borst. Als hij kogels moet ontwijken, begint hij als een tennisbal te stuiteren. De tekeningen en 'realiteit' lopen naadloos in elkaar over, zeker ook omdat Carrey's extreme mimiek en motoriek die van cartoonfiguren benadert - hij is in zijn element.

Die duizelingwekkende effecten gaan op den duur enigszins vermoeien, maar worden steeds gecompenseerd door Carrey's smakelijke persiflages op filmklassiekers. Een storender handicap van de film is de stilistische inconsequentie. Werd in ‘Roger Rabbit’ aannemelijk gemaakt dat de cartoonfiguren gewoon tussen stervelingen leven, in ‘The Mask’ worden Carrey's bovennatuurlijke capriolen zonder duidelijke reden geaccepteerd; blijkbaar gokken de makers erop dat de doelgroep - de jeugd - zo'n scenaristische nonchalance wel zal pikken. Probleem is dat juist pubers de bagage missen om Carrey's cinematografische knipoogjes te plaatsen en te appreciëren.