Lekkere film met hypocriet ethisch glijmiddel

Ron Howard is typisch zo'n regisseur waar Hollywood er wel duizend van lust. Deze voormalige televisie-acteur heeft immers, op zijn 70 millimeter-Cruise/Kidman-flop 'Far and Away' na, uitsluitend blockbusters op zijn naam staan. Denk aan 'Splash', 'Cocoon', 'Parenthood' en 'Willow'. Maar wat hem het meest geliefd maakt bij de producenten, is het feit dat maatschappijkritiek in zijn werk ontbreekt. Het lijkt wel of hij de schaapachtige burgermoraal uit 'Happy Days' nooit werkelijk is ontgroeid.

Nu heeft dit gebrek aan venijn de charme van zijn oeuvre nooit werkelijk ondermijnd, maar bij zijn nieuwste film 'The Paper', een komedie over de hectische wereld van de New Yorkse boulevardkrant The Sun, zorgt het toch voor een hypocriete ondertoon.

We treffen Sun-redacteur Micheal Keaton op het moment dat hij door een concurrerende kwaliteitskrant weggekocht dreigt te worden. Deze baan zal hem meer respect, meer geld en meer vrije tijd opleveren, en dat heeft Henry allemaal hard nodig om zijn hoogzwangere vrouw/collega Marisa Tomei op te vangen. Maar Keaton is een volbloed roddelbladredacteur. Hij is verslaafd aan de schreeuwkoppen en de lasterprocessen en kan het niet nalaten om tijdens het sollicitatiegesprek informatie te jatten voor een primeur van zijn 'Sun'.

Toch heeft Keaton diep in zijn hart een goed hart. Dat blijkt als de voorpagina van The Sun gevuld dreigt te worden met een foto van twee zwarte, van moord verdachte Bronx-knulletjes onder de kop 'Gotcha!'. Wanneer Keaton er achter komt dat zelfs de politie van hun onschuld overtuigd is, zet hij zijn baan op het spel om, vier uur na de deadline, de persen stop te zetten en de kop te veranderen in 'They didn't do it!'. Maar dan gooit cheffin Glenn Close roet in het eten.

Ron Howard kan verdomd lekker filmen. Gewapend met een script vol schijnchaotische scènes en dito wisecracks van David ('Jurassic Park') Koepp, en ondersteund door dynamisch-neurotisch camerawerk van John ('The Firm') Seale weet hij overtuigend de sfeer van een dagblad te suggereren.

Dat wil niet zeggen dat die sfeer ook realistisch is. Zo lijkt alle redactionele activiteit om één enkel artikel te draaien en zijn de personages uitgesproken stereotypisch: een kettingroken-de hoofdredacteur Robert Duvall (dooft zijn peuken in zijn koffie), een paranoïde columnist Randy Quaid (slaapt op de redactie met een Smith & Wesson in zijn broek) en een immorele redactiebitch Glenn Close ("Morgen mogen ze weer onschuldig zijn"). Deze zwakteboden zijn echter acceptabel op filmdramatische grond.

Een andere zaak is de boodschap van The Paper: Keatons onstuitbare drang om voor een paar nobodies uit de getto zijn baan op het spel te zetten moet toch ontmaskerd worden als een hypocriet ethisch glijmiddel voor de happy family uit 'Happy Days'.