Karikaturale ijdelheid versus hilarisch realisme

Terloops filmen. Dat lijkt de trend van de jaren negentig. De makers van filmhuissuccessen als 'Smoke', 'Singles' en 'Clerks' lieten zich niet sturen door een dwingend script, maar schilderden alledaagse mensen in alledaagse situaties. Of beter: schijnbaar alledaags. Hun personages klooiden wel erg aan en kletsten wel erg veel en deden wel erg ironisch.

Deze filmische nonchalance wordt vooral door jongeren 'cool' gevonden, bij de wat rijpere cinefielen wekt ze voornamelijk irritatie op. In de eerste plaats omdat de overmaat aan ironie betrokkenheid met de personages tegenwerkt, maar ook omdat er in al die nietszeggendheid de nodige arrogantie doorklinkt. Eén van de weinige scherpe talenten binnen deze generatie is Tom DiCillo, die met 'Living in Oblivion' het pretentieuse lowbudget filmwereldje ongenadig op de hak nam. Zijn laatste 'The real blonde' draait om worstelende acteurs.

Joe (Matthew Modine) is één van die vele duizenden obers in Manhattan die eigenlijk acteur willen zijn. Hij woont samen met een grimeuse (Catherine Keener) die langzamerhand genoeg krijgt van Joe's would-be acteursgedoe. De huur moet betaald worden, basta! De spanningen lopen op en hun seksleven brokkelt af.

Ondertussen slaagt Bob (Maxwell Caulfield) - een collega van Joe en full-time womaniser - erin een hoofdrol te krijgen in een soap. Jaloers op diens succes schrijft Joe zich in bij een casting bureau en krijgt zowaar een rolletje in een video van Madonna. En als Madonna ook nog op zijn antwoordapparaat staat ziet Joe de Oscaruitreiking al voor zich. Maar is Madonna wel Madonna? En kan Bob 'em wel overeind krijgen als hij met zijn soap-tegenspeelster in bed duikt?

'The real blonde' begint met de diefstal van een hondje en eindigt met zijn terugkeer dagen later. Wat er met het beestje is gebeurd krijgen we niet te zien - de dognap dient slechts om een hilarische toon te zetten. Eigenlijk had het de personages ook zo moeten vergaan, want hun doen en laten is zo hilarisch dat je al snel interesse verliest.

Voorbeeldjes: als Joe op straat een stuk ontmoet die hem na korte babbel vraagt of ze hem mag pijpen blijkt het hele gesprek een dagdroom. En als Joe tijdens een discussie in een cultureel restaurantje 'The Piano' afkraakt begint opeens de hele tent over de film te discussiëren. Niet leuk, terwijl Joe's relatieproblematiek serieuze trekjes krijgt waardoor de satire soms in stijlbreuk uitglijdt.

DiCillo had er beter aan gedaan om zijn film op de narcistische Bob te concentreren, die zo uit 'Living in Oblivion' geplukt lijkt. Bob is meer karikatuur dan Joe, maar stijlvast en zijn ijdelheid onweerstaanbaar. Vermoedelijk putte acteur Caulfield inspiratie uit de eigen carrière: na Grease II heeft hij zich jarenlang met soaps als 'Dynasty' moeten bedruipen.