Filmrecensies 1989 - 2015
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Louis de Funès 2.0
In talkshows is hij wel heel erg het haantje. Een geestig haantje, maar ook de theateracteur-die-zich-altijd-en-overal-moet-laten-gelden. Toegegeven, zo’n intense, neurotische persoonlijkheid was vereist om van C'est Arrivé près de chez Vous de Waalse culthit te maken die het is geworden. Deze low budget ‘documentaire’ over een laconieke huurmoordenaar is een brutale exercitie in zwarte humor die helaas stilistisch uitglijdt en ontspoort in cynisch realisme. Niettemin was acteur / scenarist / regisseur Benoît Poelvoorde instant ster en mocht naast Quentin Tarantino plaatsnemen in de jury van Cannes.
De vraag was natuurlijk of Poelvoorde zijn ego zou kunnen inhouden als een rol dat vereiste. Ja dus. Met zijn vertolking van baron annex maecenas in Coco avant Chanel - het enige lichtpuntje deze couturierdraak - bewees Poelvoorde ook met heel weinig heel veel te kunnen doen. Maar in Rien à Déclarer van regisseur Dany Boon mag hij ons weer ouderwets los. Als een Louis de Funès 2.0.
De Europese Unie komt eraan. Dat betekent het begin van het einde voor het edelste aller beroepen: douanebeambte. Tenminste, dat is het voor de Waalse Ruben. Hij is zo’n dienstklopper die er genoegen in schept om autofauteuils van gezinnetjes open te snijden op zoek naar gesmokkelde Pepsi. Onderliggende drijfveer is een diepgewortelde hekel aan Fransen. Ondermensen zijn het, daar aan de andere kant van de grens! Een van die ondermensen is Mathias (regisseur Dany Boon). Ook een douanebeambte, maar dan van het milde soort. Hij moet – tot ontzetting van Ruben – samen met de laatste een bi-nationaal mobiel douaneteam vormen. In de praktijk betekent dit in een Renaultje 4 achter smokkelaars aanscheuren over nauwelijks verharde B-wegen. Voor Mathias echter een mooie gelegenheid om aan te pappen bij Ruben, met wiens zus hij wil trouwen. Maar Ruben is dan misschien gek, hij is niet van gisteren.
Driftkoppen leveren uitstekende komedie op. Het lijkt wel of hun woede-explosies uiting geven aan ons onbewuste besef dat life sucks. Was in de jaren ‘60 en ‘70 de Franse Louis de Funès de onbetwiste koning van de komische driftbui, Poelvoorde brengt een ode aan de meester met aanstekelijk geschuimbek, gefulmineer en gestampvoet. Dat het doordrenkt is van nationalisme mag de pret niet drukken, want zijn persoonlijkheid is zo over the top dat je onmogelijk aanstoot aan de UeberBelg kan nemen. Hij is het type dat misselijk wordt van Frans bronwater, ’s nachts wakkerschrikt omdat hij Franse inbrekers ‘hoort’, met een brok in de keel bidt dat de Europese Unie mislukt en zijn zoontje van vier vol glorieuze wapenfeiten van Wallonië pompt. Ruben heeft passie. Maniakale passie, maar onmiskenbaar passie.
Dat maakt hem nog leuker dan de normale dorpsbewoners. Niet dat die correct zijn. De middenstander met dunnend haar en zijn opportunistische echtgenote heulen met de drugkoeriers. De drugkoeriers bazelen tegen de douanebeamten over transplantatieorganen met een lading vol coke in hun nepambulance (waarvan de ‘u’ ontbreekt). En douanebeambte Mathias wringt zich in genante bochten om met Ruben te buddyen. In dit grensplaatsje is iedereen een sukkel, en zo hoort dat in een familiekomedie.
Des te schokkender is daarom is het grove geweld: tweemaal worden er boeven in de RUG geschoten, waarbij het nog maar de vraag is of ze het overleven. In ruggen schieten hoort natuurlijk niet thuis in dit universum en de dood al helemaal niet. Waarom niet gewoon een schot hagel in de kont, dat is ook vormend voor de fragiele kindergeest. Dergelijke stijlbreuken kunnen zelfs meesterwerkjes als C'est Arrivé onderuit halen.
Genoeg gezeurd. Het is schateren om de voorspelbare grappen (als onze jongens een spijkermat op de weg leggen om een crimineel tot stoppen te brengen, weet je dat ze er zelf…), genieten van de verzorgde stijl (vlotte actie, sfeervolle soundtrack en credits die knipogen naar de sixties van De Funès), grijnzen om de tijdmachinegrappen (reutelende beeldbuis-pc’s met papierverslindende matrixprinters / een gigantische mobiele telefoon die uiteraard reacties ontlokt van “en zo klein!”). Maar cultureel hoogtepunt is Rubens Manneken Piskraantje-met-flexibel-tuitje dat door hem liefdevol wordt drooggewapperd als hij zijn glas heeft volgetapt. Eigen Belgen eerst!
Cool kent vele gezichten
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Trollenscheten door gebroken lensglas
Zo eens in de duizend jaar wordt er een horrorfilm gemaakt die het genre parodieert maar trouw blijft aan de spanningsopbouw. Denk aan het onvolprezen Scream dat de genrecliché’s op hilarische wijze door de gehaktmolen draaide maar je wel naar het puntje van je bioscoopfauteuil dreef. Ook zo eens in de duizend jaar wordt er een horrorfilm gemaakt voor de prijs van een Opel Corsa uit 1990 die ons meer angst aanjaagt dan alle star studded big budget blockbusters bij elkaar. Denk aan Paranormal Activity over Enge Dingen in de Slaapkamer. En zo eens in de tienduizend jaar komt er een waaghals op het idee om een horrorsatire te maken op basis van een budget waar je niet eens een Opel Corsa uit 1990 kunt kopen. Regisseur/scenarioschrijver André Øvredal schoot zijn Troll Hunter (Trolljegeren) voor een handjevol kronen in de bush bush van Noorwegen. En klopte het op met digitale effecten.
Het is niet pluis daar in die Noorse bossen. Geknakte bomen, vernielde schuren, half verorberd vee. De autoriteiten wijten het aan verdwaalde beren met een bad hair day, maar zijn die in staat om hele bomen om te duwen? Drie nieuwsgierige studentjes gaan gewapend met camera op onderzoek uit. Ze stuiten op een rauwe, onconventionele jager die leeft voor zijn vak. Aanvankelijk moet hij niets hebben van deze snuffelaars, maar als ze aandringen neemt hij ze mee op jacht. Trollenjacht that is, want de werkelijke vandalen zijn ongewassen oerwezens van tientallen meters hoog, die kampen met gemankeerde agressieregulatie en - ondanks hun drie hoofden – zeer beperkte verstandelijke vermogens. Gelukkig kun je ze met een buitengeproportioneerde UV-flitser verlammen. De jager werkt voor de overheid die het bestaan van de trollenreservaten koste wat ’t kost geheim wil houden. Maar als er hondsdolheid onder de wezens uitbreekt trekt hij zijn eigen plan.
Troll Hunter opent met de boodschap dat film gebaseerd is op 285 uur onversneden filmmateriaal (knap voor een film van anderhalf uur), opgestuurd door onbekenden. Inderdaad, precies zoals in monsterfilm Cloverfield. Vervolgens worden we getrakteerd op hand held camerawerk met de resolutie van een mobieltje. Inderdaad, precies zoals in The Blair Witch Project. En tijdens een eerste confrontatie met zo’n trol zien we het bos wijken voor een gigantisch, door de duisternis onzichtbaar wezen. Inderdaad, precies zoals in de magische tv-serie Lost. Jatwerk? Citaat?
Als de eerste trol al binnen een half uur goed zichtbaar wordt, bekruipt ons het gevoel dat we in de maling genomen worden. Immers, gulden regel bij monsterfilms is dat het wezen zo laat en zo kort mogelijk en liefst slechts deels in beeld gebracht wordt, aangezien het echte gruwelwerk zich tussen onze oren afspeelt. Denk aan Jaws en Alien. Daarbij ziet de trol er meer uit als een uit de kluiten gewassen Muppet dan als een dito Yeti. Of erger nog, met die drie koppen lijkt hij ontslagen uit mythologiepulp Clash of the Titans (1981!), al was het maar omdat de digitale animatie net zo gebrekkig is als de stop-motion van special effects pionier Ray Harryhausen. Het kan en mag allemaal. Want Troll Hunter is satire. Maar waarom lachen we dan niet?
Omdat Troll Hunter niet leuk is. Toegegeven: we moeten glimlachen om foute Polen die sjoemelen met een verkeerde berensoort (“Russische beren leven ook in Noorwegen!”). En om trollen die smerige scheten laten in een grot waar de helden zich verschanst hebben. En om de lulkoek over de elektriciteitsmasten die zouden dienen voor schrikdraad om de trollen in hun territorium te houden (inventieve suggestie!). Maar dan hebben we het wel gehad.
De studentjes zijn persoonlijkheidsloze wezentjes die je het liefst zo snel mogelijk opgevroten ziet worden. Tv-acteur Otto Jespersen speelt zijn rol van jager overtuigend, maar als hij een college afsteekt over de wezens dwalen je gedachten al rap af. En na een paar glimlachen, een enkele huiver en heel veel non-cinematografie waarbij we zelfs door gebroken lensglas moeten kijken, voelen we ons niet in de maling genomen, maar belazerd. En beseffen we dat we nog wel een paar duizend jaar moeten wachten op die ene meesterlijke no-budget horrorsatire.
Wie heeft hier een scheet gelaten?
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Porno voor Greenpeace
Lang, lang geleden, toen het circus nog een belevenis was en een bezoek aan de bioscoop een avondje uit, werden er regelmatig films over het circusleven gemaakt. Sommige waren gedurfd (Freaks), andere mainstream (The Greatest Show on Earth), nooit waren ze op een specifieke doelgroep gericht. Die waren toen namelijk nog niet uitgevonden. Natuurlijk, filmstudio’s wilden indertijd ook zoveel mogelijk geld verdienen, maar het idee dat je een film als chemisch toetje kon samenstellen om een specifiek publiek te behagen, dat had de cinema nog niet verziekt. Films werden gewoon gemaakt voor mensen.
Inmiddels is het circus op sterven na dood. En worden de filmstudio’s gerund door managers zonder enige affiniteit met of kennis van of passie voor het medium. Ze laten trendwatchende copywriters een filmdrol uittypen, liefst met een thema dat al op tv beproefd is. Of ze spelen op safe met een drol uit de kiosk. Met NY Times bestseller Water for Elephants bijvoorbeeld, over het circusleven tijdens The Great Depression van de jaren ‘30. Volgens de trailer een film gewoon gemaakt voor mensen. Maar is dat wel zo?
Jacob is veelbelovend student veeartsenij. Zijn levensloop maakt echter een u-turn als zijn ouders verongelukken en het huis verbeurd wordt verklaard. Dat wordt zwerven. Hij stapt op een trein, die een rijdend circus blijkt. Geen kinnesinne, zo’n show draaiende houden tijdens een economische malaise, en de keiharde circusbaas wil de verstekeling terug de rails opschoppen. Tot hij hoort van Jacobs ervaring met dieren. De jongeman wordt ingehuurd om de hoofdattractie, een Indiase olifant, onder zijn hoede te nemen. Maar hij wordt hierbij tegengewerkt door diezelfde baas die zijn driftbuien op het dier botviert met een puntige bullhorn. Zoals hij ook zijn vriendin wel eens molesteert. Waar Jacob nou juist als een blok voor valt.
“Life is the most spectacular show on earth” Met deze plattitude wordt Water for Elephants als een filmische ode aan het traditionele circus gepresenteerd. Sensatie! Avontuur! Romantiek! Een mooie film, gewoon gemaakt voor mensen? Neen. De filmmanagers wisten simpelweg niet wie de doelgroep was.
Dat merken we vooral aan de casting. Die is zelfs voor een familiefilm te zouteloos. Hunk Robert Pattinson loopt als een prijskoe op een fancy fair rond te sjokken, non stop in verwond’ring verkerend over de magische wereld van het circus. Sex appeal is ook ver te zoeken bij love interest Reese Witherspoon, een begenadigd actrice die nu haar method acting inzet om Arische merries in te fluisteren en olifanten te roskammen. Maar de kroon spant bad guy Christoph Waltz, die een Oscar won voor gentleman-mof in Inglorious Basterds, en deze rol nog eens dunnetjes mag overschmieren als dierenNazibeul. Verschrikkelijk.
Waarmee we aankomen bij het thema van de film. Want Water for Elephants gaat helemaal niet over klassiek circus, hij gaat over dierenliefde. Op het niveau van meidenblad Tina dan. Het circusdecor wordt misbruikt als loep voor dierenleed opdat de anachronistische dierenarts-met-Greenpeacedrive zijn leven op het spel kan zetten voor het welzijn van een alcoholistische olifant. Er wordt wat afgeknuffeld, gehuild en geaaid, tot de olifantenhuid er schraal van geworden is. De enige menselijke wezens voor wie deze didactische olifantendrol verteerbaar is, zijn kinderzieltjes met een paardenposter boven hun bed. En de vraag is of die niet liever Justin Bieber op een rodeostier bezig zien.
De regisseur, clipmaker Francis Lawrence, moet zo blij geweest zijn dat hij los mocht met een avondvullende speelfilm, dat hij het verhaaltje over twee tergend langzame uren heeft uitgesmeerd. Waardoor zelfs het meeste fervente dierenactivistje geen fut zal hebben om te checken of er nog zo’n ‘No animals were harmed during the making of this film’ disclaimer na de credits volgt. Feit is dat de Indische olifant uit de film geronseld werd in een tijd dat zij nog geen beschermde diersoort was. En er ongetwijfeld wel eens van langs heeft gekregen met de bullhorn. Om filmkunstjes te leren. Leuk idee voor de making of? Dan wel weer voor een andere doelgroep.
Daar zit je dan
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Organische driehoeksrelatie
De opleving van het SF-genre kan grotendeels toegeschreven worden aan de digitale revolutie. Computer generated images maken het mogelijk een toekomstig universum te creëeren vol high-tech onzin. Toch bestaat de minder flitsende SF-variant ook nog steeds: het ‘wat als’ subgenre. In een 'wat als' wordt de wereld zoals we die kennen neergezet met slechts een draai aan de werkelijkheid: hoe-zou-Amerika-er-nu-uitgezien-hebben-als-de-Nazi’s-WOII-hadden-gewonnen of stel-dat-de-aliens-hier-allang-rondlopen-als-gemorphde-mensen. Wat als-films lijken vooral gemaakt om zo min mogelijk te hoeven investeren in de art direction, want het universum móet juist lijken op het onze.
Gedurfde uitzondering is Never Let Me Go, gebaseerd op de bekroonde roman uit 2005 van Britse auteur Kazuo Ishiguro. De realistische toon en sobere vormgeving lijken zich regelrecht te verzetten tegen de genrecliché’s. Maar dat is niet de reden waarom je je afvraagt of het verhaal eigenlijk wel baat heeft bij een SF-draai.
Kostschool Hailsham, jaren zeventig, ergens in de country van Wales. Een doodgewone school die hoogstens wat ouderwets oogt. Toch is er iets mis. Iets verschrikkelijk mis. De leerlingen zijn levende kweekbakken voor organen die ooit andermans leven moeten redden, zo vertrouwt een dappere juf hen toe. Zij zullen niet ouder worden dan een jaar of 25.
Echt doordringen doet dit nieuws niet. De leerlingen weten niet eens hoe het buiten Hailsham is, durven het hek niet over. Daarbij heeft Kathy (Carey Mulligan) belangrijker zaken aan haar hoofd: liefde. Ze is op Tommy (Andrew Garfield) en Tommy is op Kathy, maar Tommy laat zich inpakken door girl fatale Ruth (Keira Knightley). Kathy’s frustratie groeit met de dag en ze is opgelucht als ze van school mag. In afwachting van haar eigen donatiemomenten gaat ze vrijwilligerswerk doen als ziekenverzorger van andere orgaandonoren. Maar tien jaar later komen Tommy en Ruth opnieuw op haar pad. Ruth is ernstig verzwakt omdat ze al diverse organen heeft moeten afstaan. Er er doet een gerucht de ronde dat donormensen langer mogen blijven leven als ze een stelletje vormen. Misschien dat zij en PP nu wél…
Als Never Let Me Go niet zou openen met de boodschap dat alle ziektes tegenwoordig genezen kunnen worden dankzij orgaandonatie, zou je zeker het eerste halfuur niet vermoeden dat het SF is. Sterker nog, de sobere aankleding met behang, formica tafels, tweedehands speelgoed en cassetterecordertje schept opzettelijk een low-tech sfeer. Ook de casting en het acteerwerk zijn degelijker dan het genre eigen is, al ga je weerzin koesteren tegen Kathy’s vroegwijze, sceptische, zelfs literaire uitstraling.
De setting van een conventioneel drama dus, maar wél een die gestuurd wordt door de verzonnen wetmatigheden van een SF. Die weer talloze vragen oproepen. Want zijn die leerlingen eigenlijk klonen? Zijn hun organen bedoeld voor de ‘originelen’? Waarom staan er uitsluitend juffen voor de klas? Waarom 3 à 4 donatierondes als het om ‘vital organs’ gaat? Wat betekent ‘completing’? Vragen die de spanning en vooral het drama moeten voeden, maar bovenal frustreren omdat het meerendeel onbeantwoord blijft. Zo ook de belangrijkste vraag: waarom verzetten de kinderen zich niet tegen hun orgaanslavernij? Oftwel: wat gebeurt er als ze dat elektronische armbandje afdoen? Dat de donorkinderen agressie kennen weten we door Tommy's driftbuien. Dus wat let hen?
Het ontsluieren van deze raadsels kost ons zoveel hersencellen dat we geen ruimte overhouden voor het menselijk drama. Terwijl de regisseur, clipmaker Mark Romanek, juist die tragiek wil uitdiepen. Onmogelijke liefde, jaloezie, opoffering, hoop. Zware thema’s die alle aandacht verdienen, maar ons koud laten door oververhitte hersenkwabben. Gaandeweg bekruipt ons zelfs het gevoel dat dat hele science fictiongedoe erbij gesleept is, simpelweg omdat de auteur onzeker was of die driehoeksrelatie op zich voldoende zou boeien. Een zwaktebod dus. En de vraag die we uiteindelijk mee naar huis nemen is geen ethische of romantische, maar een technische: wat als Never Let Me Go helemaal geen SF was geweest?
Vluchten kan niet meer
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Vivisectie op unteraliens
“Hooah!” Een béétje militante filmkijker weet waar deze strijdkreet vandaan komt. Precies, US Marines. Onze Jongens, maar dan Hun Jongens. Denk moed, opoffering, broederschap, doorzettingsvermogen, peptalk en vooral lekker veel automatische wapens. En vooruit, ook een melting pot, al moet de leider natuurlijk wel WASP zijn. Duizenden kilometers celluloid zijn er gewijd aan deze emotionele hogedrukpan. Helaas wordt het steeds moeilijker om fatsoenlijke Hooah-propaganda te schieten. Oorlog voeren is namelijk niet echt politiek correct meer. Indianen, Vietnamezen en zelfs Irakezen, je kunt ze niet meer zomaar overhoop knallen, zelfs niet in een blockbuster.
Gelukkig zijn er altijd nog aliens. Aliens kunnen door hun anderszijn schuldvrij ingezet worden als untermenschen. En mogen als zodanig dus en masse over de kling gejaagd worden, wanneer ze de gore moed hebben om hun schotel op onze invalideparkeerplaats te parkeren. De aliens in World Invasion: Battle Los Angeles willen zelfs de reguliere parkeerplaatsen inpikken!
Sterker nog, er is prake van een ware invasie. Met ruimteschepen-verkleed-als-meteorieten landen ze voor de kust van LA om Amerika te ont...eh...bezetten. D-day, maar dan anders! Hoog tijd voor Hun Jongens. Al is sergeant Nantz (Aaron Eckhart) niet echt een jongen meer. Hij wil zelfs met pensioen. Niet in de laatste plaats omdat hij zijn manschappen verloren heeft in Irak, rondloopt rond met een trauma en met de nek wordt aangekeken door zijn nieuwe peloton. Gelukkig zijn er altijd nog aliens. Die de gore moed hebben om Santa Monica te belegeren! Bom erop? Uiteraard, maar eerst wat achterblijvers redden. En Aliens afknallen natuurlijk. Wat nog niet meevalt, want heeft zo’n spacebeest eigenlijk wel een hart?
Bij iedere nieuwe SF is het weer afvinken geblazen. Waar is dit keer uit gejat. Gelukkig is pulpregisseur Jonathan Liebesman lekker los gegaan in zijn plagiaat: de aliens zijn samengesteld uit Alien (oogloze schedel, biomechanische anatomie), Signs (sonargeluiden) en RoboCop (robotkillers), terwijl we ook een Independence Day (antenneachtige UFO’s) en een Terminator (apocalyptisch, mens versus machine) langs zien komen. Wie meer ziet mag roepen.
70 miljoen dollar is er in deze film gepompt. Niet echt vanaf te zien. De aliens lijken afkomstig van de planeet Anorexia en de vliegende schotels zijn hard toe aan een APK keuring. Verder is alles vooral erg stoffig en in puin geschoten. Alsof LA Irak is geworden.
World Invasion: Battle Los Angeles wil ook helemaal geen SF zijn. Het is een een pelotonfilm met alle genrecliché’s denkbaar. De ‘laffe’ sergeant die een John Wayne doet - en daarna nóg een heldendaad verricht. De gewonde soldaat die zich opoffert met granaat en daarbij flink wat aliens meesleurt. Het – uiteraard kortstondige - verdriet om gesneuvelde maten. De post-traumatische stress die doorschemert bij de held. Het vermannen en herladen. En natuurlijk de peptalk als LA aan haar zonden dreigt te bezwijken. Allemaal gedraaid in Jason Bourne-meets-Saving Private Ryan. “Let those bastards know who they’re fucking with!”
De gewoonlijke propaganda dus, niets om je druk over te maken. Ware het niet dat de film soms ethisch zodanig op haar bek gaat dat je onbedoeld sympathie voor de aliens krijgt. Bijvoorbeeld als macha Michelle Rodriguez yippiekayeeënd met haar pantserwagen over gewonde aliens heenrijdt – zoals de Amerikanen in de straten van Bagdad. Of als de sergeant in de open schotwond van een nog levende alien zit graaien op zoek naar een vitaal orgaan. Zijn dit Hun Jongens nog wel?
Niet zeuren, war is hel. Waar de doelgroep misschien wel over mag mekkeren is dat de film een film en geen game of paintball. Maar een beetje militante filmliefhebber zal heimelijk wegzwijmelen bij de camaraderie van het peloton. En als Hun Jongens de klus geklaard hebben en hoewel lekgeschoten toch klaar staan voor een tweede tour of duty (“We already had breakfast sir”) voelen wij ons toch ook een beetje US Marine. Hooah! Kuch!
Klauwen af van onze parkeerplaatsen!