Filmrecensies 1989 - 2015
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Zouteloze Jane Bond
Er zijn regisseurs waarvan je, tegen beter weten in, iedere nieuwe film gaat zien omdat ze ooit één briljante film gemaakt hebben. Zo wist de toen onbekende Phillip Noyce ons in 1989 bij de strot te grijpen met de even effectieve als simpele als fraaie thriller Dead Calm. De synopsis was nietszeggend: zeilend echtpaar wordt belaagd door psychopathische schipbreukeling. Maar werkelijk alles klopte aan de film. De desolate setting van een bootje op de windstille en daardoor extra dreigende oceaan. De tastbare liefde tussen het echtpaar – uitzonderlijk in een genrefilm en cruciaal voor spanningsopbouw. En een vlijmscherp acterende Nicole Kidman die met deze doorbraakrol aantoonde dat Sigourney Weaver niet de enige filmamazone is.
Reikhalzend werd uitgekeken naar de volgende Noyce. Viel dat even tegen. Thriller Sliver was een slap aftreksel van Basic Instinct met een nog slappere Sharon Stone. De Tom Clancy verfilmingen Patriot Games en Clear and Present Danger met Harrison Ford oogden even degelijk als overbodig. En noch thriller The Bone Collector, noch retroknipoog The Saint was een indicatie dat de Australische Noyce meer in zijn mars heeft dat de gemiddelde Hollywood routinier.
Waar het steeds aan ontbreekt in zijn films is een heldin van Kidmankaliber. Vrouwen zijn interessanter thrillerprotagonisten dan mannen omdat ze fysiek de mindere zijn van de schurk en het dus van hun vernuft moeten hebben. Ergo, meer hersengymnastiek en minder actieonzin in het script. Toen in 1999 Angelina Jolie in Noyce’s vizier kwam voor een bijrol in The Bone Collector, vermoedde hij een perfecte filmspion in de enigmatische actrice. Tien jaar zou dat leiden tot actiethriller Salt.
Agent Salt is een doorgewinterde CIA-agent. Ze heeft een marteluurtje bij de Noord-Koreanen overleefd en kan knokken en schieten als de beste. Op een kwade dag wordt zij ontmaskerd door een Russische overloper. Tenminste, hij beweert dat zij een Russische spion is. En dat geloven haar collega’s nog ook. Salt er vandoor. Maar ondertussen moet ze voorkomen dat de president van Rusland vermoord wordt. En die van Amerika. Om maar niet te spreken van een dreigende kernoorlog. En zijn haar collega’s wel zuiver op de graat?
“1975. The Cold War…” Als de Russische overloper met deze woorden begint weet je eigenlijk genoeg: deze film is gericht op bubblegumpubliek (een CIA-agent hoef je echt niet uit te leggen wanneer de Koude Oorlog was). Da’s het probleem van veel high-tech thrillers. Ze lijken gemaakt voor volwassenen door de lawine aan technische kreten en inside information, maar halverwege kakken ze steevast in door obligate actie. In Salt worden we even geïmponeerd met een close-up van het wereldje der special agents, maar al snel draait het om geschiet en geknok en geren en gespring en gescheur.
Noyce had aan deze clichés een draai kunnen geven met zijn heldin. Het script was oorspronkelijk geschreven voor een mannelijke acteur (Tom Cruise had bedankt), dus toen Edwin A. Salt Evelyn Salt werd had Noyce haar kwetsbaar en sluw en dus origineel kunnen maken. Maar helaas. Agent Salt kungfu’t beter dan alle mannelijke CIA-spionnen bij elkaar, weet hoe je binnen een minuut van een tafelpoot en wat schoonmaakmiddelen een bazooka in elkaar kunt schroeven, beschikt over de motoriek van een circusveteraan en kan zo minutieus anticiperen dat ‘t lijkt alsof ze het scenario heeft gelezen.
Zoals Dead Calm veel met weinig was, zo is Salt veel van niets. Hij mist de realistische rauwheid van een Jason Bournefilm of de experimentele cinematografie van een Tony Scott blockbuster. En de ironie wil dat ook het beoogde bubblegumpubliek niet onder de indruk is: het 100 miljoen dollar kostende Jolievehikel heeft quitte gespeeld. Hopen dat Noyce bij de volgende productie weer low budget moet. Want die film gaan we natuurlijk wél weer zien – tegen beter weten in.
Op kiet spelen in een vehikel van 100 miljoen
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Die pet past niemand echt goed
Een beetje politiefilm speelt zich af in New York. De 24-uurs hectiek, de geur van Europese immigratie en de zinderende getto’s met hun subculturen maken de stad instant dramatisch. Ze vormen een perfect decor voor het menselijk tekort en belangrijker: ze geven het genre een hyperrealistisch en daardoor integer elan.
Regisseur Antoine Fuqua is geen specialist in het politiegenre. Maar wel uit op een hyperrealistisch en daardoor integer elan. Hij brak door met policier Training Day, dat zich in ‘La La Land’ Los Angeles afspeelt. Hierin confronteert hij ons met de vanzelfsprekendheid van corruptie bij de LAPD. Een open deur, deze eye opener, maar de film kan bogen op een gruwelijk spannende scène waarin politieman Ethan Hawke in zijn eentje zonder auto tussen de crackkillers terecht komt.
Fuqua’s laatste film is weer een politiefilm, Brooklyn’s Finest. Die móest zich uiteraard in New York afspelen. Geen plaats voor filmsterren in zo’n wijk, dus huurde hij Ethan ‘I am not a movie star’ Hawke opnieuw in en de altijd likable Don Cheadle. Interessanter is de casting van Richard Gere, die al zo lang een has been-met-Dalai-Lamacomplex is dat hij zichzelf opnieuw kan uitvinden. Maar waar Fuqua’s werkelijk zijn nek mee uitstak is de keuze voor een scenario van een debutant, een Brooklynner in hart en nieren. Rest de vraag of integriteit een voldoende voorwaarde is voor een onderhoudende film.
Brooklyn’s Finest richt zich op drie zeer verschillende cops. Narcorechercheur Sal (Ethan Hawke) steelt geld van drughandelaars die hij vervolgens om zeep brengt. Niet uit hebzucht, maar omdat zijn zwangere vrouw crepeert aan de schimmel in hun huisje. Undercover agent Tango (Don Cheadle) worstelt met een heel ander ethisch probleem: hij moet een val opzetten voor zijn ‘gangstermaat’, die hem ooit het leven heeft gered terwijl zijn superieuren alleen maar bezig zijn met eigenbelang. Geüniformeerde cop Eddie (Richard Gere) is zélf een probleem. Opgebrand na te veel dienstjaren zit hij zijn laatste week uit als een tijdbom van teleurstelling en woede. En hij moet nog groentjes inwerken ook.
In interviews met filmacteurs krijg je vaak de indruk dat ze een tweedehands Trabant als een hybride Lexus proberen te verkopen. Maar in de press kit van Brooklyn’s Finest valt op met hoeveel passie Hawke, Cheadle en Gere over deze productie vertellen. Hun acteerwerk is dan ook even intens als overtuigend. Met name Richard Gere, die weer eens bewijst dat hij met onsympathieke personages (Internal Affairs) veel beter uit de voeten kan dan met romantische.
Ook het scenario, geschreven door nieuwkomer Michael C. Martin, een 30-jarige subway worker uit Brooklyn, komt uit het hart. Als basis dienden verhalen van een roommate die op de politieacademie zat. “Police officers trying to do the right thing, but being told they are better off doing the wrong thing.” Tot op 10 dagen voor de opnames was Martin nog bezig op de metrorails omdat hij niet kon geloven dat zijn script werkelijk verfilmd werd.
Helaas is de zwakste schakel van Brooklyn’s Finest juist dat scenario. Er komt werkelijk geen originele minuut of origineel personage in voor. De corrupte cop die in zijn queeste naar verantwoordelijkheid zichzelf te gronde richt. De undercover agent die twijfelt of zijn gangsterbuddy zijn loyaliteit meer verdient dan zijn carrièregeile politiebazen. De alcoholische politieman die het corps bijna evenzeer haat als zichzelf, maar uiteindelijk meer blue door zijn aderen heeft stromen dan het hele bureau. We hebben het allemaal al een miljoen keer eerder gezien.
Michael C. Martin blijkbaar niet. En eigenlijk was het ook niet zijn bedoeling om het verhaal te laten verfilmen. “I wrote the story from the perspective of, ‘I'm from Brooklyn; I'm writing about people I know and things I know’”. Waarom dan toch verkocht? Simpel, het was zijn “way out of Brooklyn”. Misschien is corruptie van alle menselijke tekortkomingen wel de meest begrijpelijke.
Het is nooit te laat om op te branden
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Een rauw gevoel in de bovenkamer
Hoe maak je een film over een man met kortetermijngeheugenverlies waarbij je als kijker werkelijk kunt meeleven? De Britse gebroeders Chris en Jonathan Nolan hadden een briljante oplossing gevonden: een scenario waarvan de scènes – die zo lang duren als het kortetermijngeheugen van de held werkt – in omgekeerd chronologische volgorde verteld worden. Door stapsgewijs terug te gaan in de tijd weet het publiek net zo min als de held wat hem is overkomen. Zelfde vragen, zelfde spanning.
Maar het geniale Memento (2000) heeft één enorm nadeel: het hoofdpersonage is zo onaangenaam dat je helemaal niet wílt meeleven. Waardoor de geniale scenariovondst grotendeels teniet gedaan wordt. Erger nog, het cerebrale meesterwerk laat je achter met een gevoel alsof je gemindraped bent.
Niettemin begrijpelijk dat Hollywood zich op deze getalenteerde broers gestort heeft. Met een even lucratief als teleurstellend resultaat. Hun Pacino-policier Insomnia was om bij in slaap te vallen, illusionistenthriller The Prestige was aardig verteld maar bepaald niet mind blowing, en de twee Batmanfilms leken ontzield door het schrappen van de karakteritieke Gotische vormgeving.
Maar bankable zijn ze, die broertjes Nolan. Regisseur Chris heeft nu een very big budget actie-SF mogen maken die ook het brein van de meest kritische kijker moet bevredigen. Maar na het bekijken van Inception voelt het toch vooral rauw aan in de bovenkamer.
Cobb (Leonardo DiCaprio) is een dief. Hij steelt top secret bedrijfsinformatie door in te breken in de dromen van top executives. Dat kan hij dankzij een techniek waarbij je fysiek aangesloten wordt op het – bedwelmde – slachtoffer. De inbreker behoudt zijn bewustzijn en kan zelfs de omgeving van de droom ontwerpen. Voor zijn laatste opdracht verzamelt Cobb een team mede-extractors en gaan ze de diepte in: een droom in een droom in een droom van een schatrijke zakenman. Ze worden belaagd door bodyguards van het slachtoffer die, hoewel slechts projecties van diens onderbewustzijn, verdraaid dodelijk kunnen zijn. En last but not least gooit Cobbs overleden vrouw roet in het eten.
Inception wil graag high brow entertainment bieden. Er wordt gesmeten met abstracties als droom en onderbewustzijn. Maar, net als in The Matrix en zoveel andere pretentieuze SF, we worden vooral bedolven onder kinderlijke game-regeltjes die ons wijs moeten maken wanneer het spannend wordt. En zodra Nolans scenario vast dreigt te lopen slaat het Tolkiensyndroom toe, komt hij met een ad hoc regeltje dat een vorig regeltje moet bijbuigen. Voorbeeld: Je kunt wakker worden door zelfmoord te plegen. Tenzij… je verdoofd bent, als je DAN zelfmoord pleegt blijf je voor eeuwig in Limbo hangen – whatever that may be.
Verder lijkt de mindfuckconstructie van een droom in een droom in een droom toch vooral een smoes om van de ene scène naar de volgende te kunnen knallen. Dat is hard nodig, want de film is vergeven van de actie en actie is bij bordkartonnen personages al snel saai. Nolan doet wel moeite om ons emotioneel bij Cobb te betrekken door hem met een trauma op te zadelen, maar die wonde komt kunstmatig over. En mede door de muzak die onder alle scènes door blijft galmen wordt een dramatische opbouw onmogelijk.
Maar echt killing voor Inception is het gebrek aan fantasie. Hoe dicht film ook tegen droom kan aanleunen, Nolans dromen ogen helemaal niet als dromen. Dit zijn geen universa waarin alle natuurwetten van de wakkere staat in de prullenmand zijn beland, waarin alles kan gebeuren en niets is wat het lijkt. Niks geen Spellbound. Nolans dromen zien eruit als ordinaire kopieën van de ons bekende wereld – op z’n best parallelle werkelijkheden. Slechts een paar maal worden we getrakteerd op surrealistische CGI-beelden, een omvouwende stad, een Eschertrap en een trein die zonder rails door de stad dendert, maar functioneel zijn die nauwelijks. En 17 jaar na Jurassic Park valt het bioscooppubliek hierdoor echt niet meer van zijn bioscoopfauteuil.
Inception doet het goed aan de kassa. Hollywood zal dus nog steeds in haar nopjes zijn met Nolan. Maar kritische filmliefhebbers zullen zich afvragen of Tinseltown wel gebaat is bij dit soort ‘geniale’ Europese auteurs die met hun mindrapes niet in staat zijn om ons werkelijk te betoveren.
Dromen zonder surrealisme
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
De narcist achter het genie
Geen grotere vloek denkbaar dan het stempel ‘genie’. Deze kwalificatie wordt met name gebruikt bij scheppende geesten die op jeugdige leeftijd een uitzonderlijke prestatie leveren. De rest van hun leven moeten ze dan aan te hoge verwachtingen voldoen waardoor ze creatief imploderen. Daarbij wekt het stigma argwaan: wat is er eigenlijk zo geniaal aan het genie?
Theaterman/filmmaker/acteur Orson Welles was zo’n slachtoffer. Al op 22-jarige leeftijd kreeg hij Broadway aan zijn voeten met een eigentijdse adaptatie van Shakespeare’s Julius Ceasar (1937) en vier jaar later draaide hij Citizen Kane, de gedoodverfde favoriet van iedere zichzelf respecterende filmcriticus. Maar aan het einde van zijn carrière verdiende Welles de kost met het acteren in wijncommercials - dikwijls dronken. “I started at the top and worked my way down ever since.”
De Britse musicus/theateracteur Christian McKay is doordrenkt met Orson Welles. Dat komt niet zomaar. McKay heeft eenzelfde babyface als Welles, dus was een voor de hand liggende keuze voor het one-man theaterstuk Rosebud: The Lives of Orson Welles. Voor deze rol las en bekeek en beluisterde hij werkelijk alles van het fenomeen, met als gevolg dat hij een soort Welles impersonator is geworden. Dat is precies de reden waarom deze onbekende acteur - tegen de zin in van de studiobazen - de hoofdrol heeft gekregen in een Hollywoodproductie over Welles' theatersucces: Me And Orson Welles.
Perspectief is de zeventienjarige scholier Samuel (heart throb Zac Efron). Sam droomt ervan acteur te worden en weet een rolletje te bemachtigen in Julius Ceasar van theatergezelschap The Mercury Theatre. Samuel is hevig onder de indruk van charismatisch leider Orson Welles. En van de bloedmooie productie-assistente Sonja (Claire Danes). Maar al snel merkt hij dat de theaterwereld minder romantisch is dan hij zich had voorgesteld. Egomaniak Welles reageert zich af op zijn gezelschap en Sonja vindt haar carrière belangrijker dan haar integriteit. De première dreigt in duigen te vallen.
De regie van Me And Orson Welles was in handen van Richard Linklater. Op zich verfrissend, omdat diens oeuvre bepaald geen highbrow film art uitademt. Linklater brak in ’93 door met de melige cultfilm Dazed and Confused, zorgde voor kassa met het Jack Blackvehikel The School of Rock (2003) en stak zijn nek uit met het artistiek bizarre A Scanner Darkly (2006). Helaas heeft hij met Me And Orson Welles zijn nek weer ontzettend ingetrokken.
De film begint als een sprookje. Sam loopt langs het Mercury, waar heel toevallig Mr. Orson Welles himself voor de deur staat te tetteren met wat acteurs. De leider is net een bijrolspeler kwijt, zoekt met spoed een acteur die kan zingen en de ukelele kan spelen. Sam zingt een stukje voor, roffelt wat op een trom en liegt straalhard over zijn ukelele-expertise. Aangenomen! Gelijk beginnen! Over een week première!
Deze lyrisch-naïeve toon accepteer je aanvankelijk omdat je een ode vermoedt aan de cinema van die tijd, het anything’s possible! positivisme. Ook de toneelmatige enscenering en het dito acteerwerk passen in zo’n stijloefening, want toentertijd was er nog geen sprake van naturalisme. Helaas is Me and Orson Welles geen stijloefening. Het is een pijnlijk oubollig vertelde mainstreamer die op geen enkele manier de passie voor theater overbrengt.
Dat komt niet in de laatste plaats door de wijze waarop Orson Welles geportretteerd wordt. Op zich interessant dat diens schaduwzijde voor het voetlicht komt, maar het blijft volstrekt onduidelijk waarom de man überhaupt een persoonlijkheid wordt toegedicht. McKay’s Welles is een gezwollen intellectueel met het charisma van een corpsbal, die weerzin oproept met slappe citaatjes en wise cracks en op geen enkel moment aantoont waarom Welles toch zo geniaal zou zijn geweest. Hij doet sterk denken aan McKay in interviews: leeg en glad - precies wat je van impersonater kan verwachten.
De impersonator als acteur
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Afrader die je voor jezelf bewaart
Onsympathieke hoofdpersonages komen bijna niet voor in Hollywoodfilms. Je hebt antihelden als Eastwoods Man With No Name, maar die zijn met hun amoralisme juist spannender dan gewone helden. Je hebt welbespraakte psychopaten als Hopkins’ kannibaal Hannibal Lector maar die maken moord alleen maar sexy. En je hebt zuurpruimen als Murray’s weerman in Groundhog Day, die een lesje krijgen in nederigheid maar ondertussen wel weten te charmeren met hun sarcasme. Het komt zelden voor dat een hoofdpersoon onsympathiek is én blijft.
Logisch, want daar zijn er al genoeg van in het echte leven. De studio achter Greenberg moet dit ook gedacht hebben toen ze de trailer samenstelde, want daarin wordt de film als een koddige relatiekomedie gepresenteerd. Maar Greenberg is helemaal geen koddige relatiekomedie.
Greenberg gaat over Greenberg (Ben Stiller), een veertigjarige burn out uit New York die na een opname in een psychiatrische kliniek op het huis van zijn broer in Los Angeles komt passen. Het gezin is op vakantie en hij moet zich over hond, zwembad en villa ontfermen. Maar Greenberg is niet zo’n ontfermer. Daar is ie veel te depressief en vooral te lichtgeïrriteerd voor. Bovendien leeft hij in het verleden, nu hij weer in zijn geboortestad is. Hij hangt aan een gescheiden vriend waarmee hij ooit in een net-niet-succesvol bandje zat en probeert aan te pappen met een ex-flirt die zich Greenberg nauwelijks kan herinneren. “I’m trying to do nothing…” antwoordt hij als men hem vraagt waar hij mee bezig is.
De enige die van hem onder de indruk is, is de melancholieke au pair Florence (Greta Gerwig). Zij weet net zo min wat ze met het leven aanmoet en voelt zich op haar gemak bij iemand die zo weinig moeite doet om aardig gevonden te worden. Maar hun contact verloopt even stroef als spontaan. Ze zoenen al na een paar seconden en hebben ook gelijk ruzie. Dat ligt vooral aan Greenberg, die niets van niemand kan hebben. Hij ergert zich aan mensen die te luid lachen in een restaurant, aan spontane felicitaties, aan wachtrijen bij de dierenarts. En aan Florence als zij een melige anekdote vertelt. Maar… “You like me so much more than you think you do”, zegt ze tegen Greenberg die overigens wel aan haar bed zit als ze bijkomt van een abortus.
De geldschieters van Greenberg, geschreven door de kameleontische actrice Jennifer Jason Leigh en geregisseerd door Leighs echtgenoot Noah Baumbach, hebben een behoorlijk risico genomen. Want Stiller speelt zijn zeikerd met verve. “I have not been an easygoing guy. I think it's called bipolar manic depression”, zegt hij op internet en met zijn verkrampte schouders, boos-om-allesblik en bleke smoel lijkt hij geboren voor zijn tot nu toe beste rol: not a pretty picture.
Moet gezegd worden dat Stillers zeikerd gecompenseerd wordt door de charmante Greta Gerwig als Florence, een 26-jarige nieuwkomer die nota bene al een scenario en een regiedebuut op haar cv heeft staan. Haar troef is dat ze helemaal niet overkomt als een professional. Ze straalt een ongegeneerdheid, onzekerheid en kwetsbaarheid die haar instant likable maakt. Het mooiste moment in de film is als we Greta stomdronken aan de telefoon treffen, dansend in een nogal onflatteuze maillot en flink whiskey morsend over het tapijt.
Dat maakt Greenberg nog geen perfecte film. Hij duurt te lang, is soms saai en glijdt een enkele keer uit in meligheden. Zo is het nog aardig als we Greenberg één klachtbrief zien schrijven (de knoppen van de vliegtuigfauteuil), wordt het flauw als we het hem weer zien doen (de koffie van Starbucks) en gaat de running gag echt irriteren bij de derde brief (de zorg van de dierenarts). Maar weer erg sterk zijn de klungelige seksscènes (Florence terwijl ze gebeft wordt: “Do you hear a train?”). En de cokesnuifsessie tijdens het feest van Greenbergs pubernicht, waarbij hij manisch orerend Duran Duran opzet en zoveel snotneuzen schoffeert dat hij waarempel stoer lijkt.
Daarbij wil de film ons niets leren. Hij probeert ook niet erg grappig of droevig te zijn. En durft ontzettend tenenkrommend te zijn. Dat maakt hem zo uniek dat je hem, eenmaal gezien, nooit had willen missen. Al was het alleen maar vanwege de belachelijke maar o zo herkenbare reactie van Greenberg als zijn vrienden een verjaardagstaart voor hem hebben geregeld in een restaurant. “Sit on my dick”, roept hij woedend en stormt de tent uit, zijn vrienden en het publiek perplex achterlatend. Greenberg is geen film die je iemand durft aan te raden, maar stiekem voor jezelf houdt.
Onweerstaanbaar onsympathiek