Filmrecensies 1989 - 2015
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Nihilistisch charisma
Net nu De Nederlander tot meest depressieve Europeaan is uitgeroepen trekt het kabinet 20 miljoen euro extra uit voor stimulering van de filmsector. TWINTIG MILJOEN. Nou is er niet zo veel mis met subsidiëring van kunst, mits zo’n sector zich bewezen heeft als ambitieus en inventief, oftwel internationaal onderscheidend (denk aan ons toonaangevende jeugdtheater). Maar films maken, échte films, films die je meeneemt naar een onbewoond eiland, dat kunnen we hier helemaal niet.
Wat niet zeggen wil dat we niet kunnen doen alsof. Het Nederlands Filmfestival is een populaire afwerkplek voor wederzijds schouderkloppende soapmakers die elkaar wijsmaken dat ze filmgeschiedenis schrijven. Ruimte voor zelfrelativering – laat staan zelfspot – is er in zo’n zelfgenoegzaam universum natuurlijk niet. Slechts een enkele Nederlandse regisseur realiseerde zich dat zijn films niet zo veel voorstelden. Theo van Gogh. Meer provocateur dan denker, meer recensent dan regisseur, probeerde hij toneelstukjes op te waarderen tot intense home movies met een passie die zo onNederlands was dat je zijn probeersels het voordeel van de twijfel gunde.
10 jaar na zijn dood verschijnt er weer een typische Van Gogh. Ironisch genoeg gedraaid door een filmmaker die Hollywood echt ‘gedaan’ heeft: Menno Meyjes, scenarioschrijver van Spielbergs Empire of the Sun. Een illusie armer is hij teruggekeerd voor onze schouderklopjes en om Herman Kochs bestseller Het Diner te verfilmen.
Met een beetje kwade wil zou je leraar Paul (Jacob Derwig) voor een luie psychopaat kunnen verslijten. Foute denkbeelden, foute uitspraken, fout mannetje. De misantroop mag met reden al jaren niet meer voor de klas staan. Dat hij toch gevoel in zijn donder heeft blijkt als hij er achter komt dat zijn zoon een misdaad begaan heeft. Bij de flappentapper, samen met zijn neef. De ouders van de jongens besluiten het drama te bespreken tijdens een etentje. Dan blijkt dat er zeer verschillend gedacht wordt over het plan van aanpak…
VVV-beelden van nachtelijk Mokum, een gehandycamde neukpartij en groezelshots van een pinautomaat. Zo veel mogelijk eenheid van plaats (restaurant), want in Nederland willen we altijd Herman Heijerman. Dialogen als “Jij laffe LUL!”. Meyjes kortom, laat ons iedere minuut voelen dat we naar nederfilm kijken.
En al is Kochs boek dan geen toneelstuk, sprake van een geweldige thriller is er evenmin. Zodra het telefoonfilmpje in beeld komt weten we hoe laat het is. Of zelfs dat niet. Want uiteindelijk worden we ‘verrast’ met een metamorfose van één van de vier ouders, waardoor de thriller uitglijdt in een ander genre. Een ongeschreven filmwet dicteert dat zo’n transformatie aangekondigd wordt met subtiele aanwijzingen; nu ervaren we de wending als vals spel, als een stoplap om er een eind aan te breien. Had Jiskefet niet een sketch over open eindes? Ach, leefde Theo nog maar.
Want Het Diner wil, zoals 't een echte Van Gogh betaamt, meer zijn dan een verhaaltje. De plot is vooral een kapstok voor Kochs filosofische bespiegelingen. Deze monologues intérieurs worden door Meyjes opgediend in een even onvermijdelijke als gemakzuchtige voice-over (zo kunnen we allemaal een boek verfilmen!). Vervelender is dat de contemplaties gespeend zijn van de ondefinieerbare humor die we kennen uit Kochs vroegere werk uit Borát en Jiskefet. Wat rest is een lesje provocatief nihilisme. A typical Van Gogh! zouden toeristen zeggen, als ze zo gek waren om hier naar de bios te gaan.
Wat Het Diner toch de moeite waard maakt is het spel van Jacob Derwig. Deze Derwig bewijst zich een ‘natural’, een acteur die met slechts een verveelde blik de camera weet te veroveren. Er is maar één term voor dergelijk charisma: filmster. En nee, dat indrukwekkende spel is niet te danken is aan Meyes’ acteursregie, want alle andere rollen zijn tenenkrommend. Dus. Laten ze die 20 miljoen aan Derwig geven, zodat hij kan verkassen naar Hollywood om daar in de remake te stralen. Kan ie doen wat Meyes had willen doen en wat Van Gogh had moeten doen. Ontsnappen aan onze schouderklopjes.
Hebben we dan eindelijk een echte filmster?
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Nonchalante chemie
Je wilt een film maken. Maar je moet je behelpen met een klein budget, een vaag scenario en beroerde acteurs. Wat te doen? Je maakt een roadmovie! Decors hoef je niet te timmeren want je maakt gebruik van bestaande locaties. Een doortimmerde plot is niet vereist want zo’n reis verkoop je als metafoor voor de spirituele ontwikkeling van de held. En nevenpersonages hoeven niet echt te acteren want worden even makkelijk gedumpt als geïntroduceerd. Met de roadmovie is het altijd scoren, moet de Franse regisseur Emmanuelle Bercot gedacht hebben.
Natuurlijk kan het geen kwaad om de filmposter op te waarderen met een Naam. Een actrice met autoriteit. Maar dan wel een betaalbare. Dan kom je al snel op een bejaarde (leeft Brigitte Bardot nog?) die er nog goed uitziet (toch maar niet Bardot) en echt kan acteren (zeker niet Bardot!). Bercot wist voor haar roadkomedie een tijdloze ster te schaken: Catherine Deneuve. Deze inmiddels 70-jarige actrice wil maar niet lelijk wil worden en loopt evenmin te schnabbelen in pulp. Gevaar is hoogstens dat haar larger than life verschijning de film doet kapsijzen. Niets is minder waar. Zelden heeft ze zo nonchalant weten te overtuigen als in Elle S’en Va.
Bettie is gedumpt door haar echtgenoot. Haar restaurant hangt tegen het faillissement aan. En haar moeder zeurt aan haar kop. La vie sucks! Dus wat doet Bettie, ze pakt de auto. En gaat rijden. Zomaar. Om sigaretten te kopen. Maar ook om zich te laten versieren in de disco. Om shag te paffen met een fossiele boer. Uit te slapen in een meubelzaak. En dan is er nog die kleinzoon. Charly. Die kent ze eigenlijk helemaal niet, maar als haar dochter Betty vraagt Charly van A naar B te brengen, dan doet ze dat. Alles kan, als je maar doorrijdt, lijkt het devies. Ze ontmoet zelfs een man. Een hele zure burgemeester, die haar maar een kwebbelkous vindt. Ah, l’amour!
Elle S’en Va begint bepaald niet bemoedigend. Gekibbel tussen Deneuve en haar bejaarde moeder proeft als kitchen sink à la française en doet je snakken naar Hollywoodiaans escapisme. Iets verderop worden onze tenen gekromd als Deneuve achter het stuur uithuilt terwijl Rufus Wainwright de Mercedes vol pathos pompt. Het lijkt wel alsof Bercot de empathie uit ons probeert te persen op een moment dat we Bettie nog helemaal niet kennen dus zeker nog niet met haar meeleven.
En er is nog veel meer mis met de film. De versierder is een karikatuur waarmee op de makkelijke lach gemikt wordt. De burgermeester is onverklaarbaar onbeschoft. De dochter is onverklaarbaar verwijtvol. En erg dwingend is het verhaaltje ook niet. Elle S’en Va kachelt maar door.
Maar Elle S’en Va kachelt wel erg lekker door. Het is een verademing La Deneuve peuken te zien bietsen in een C&W bar. Met een black-out kater wakker te zien worden naast een 100 jaar jongere geilneef. In een meubelzaak op een skai banstel haar ouderdom weg te zien snurken. Deneuve speelt Bettie met een naturel die haar tot zo’n weergaloos actrice maakt. Enige concurrentie die ze krijgt komt uit onverwachte hoek: androgyne snotneus Charly, oftewel Nemo Schiffman, oftewel haar kleinzoon. Die twee hebben een chemie die de Franse cinema even de brutaliteit geeft die ze al zo lang kwijt is. Improvisatie of subtiele acteursregie? Het geeft je het warme gevoel waarvoor je naar de bios gaat.
Elle S’en Va zal geen Palme d'Or of Oscar winnen. Daar heeft ze te weinig pretenties voor. Te weinig budget. Te weinig verhaal. Te weinig acteurs. Het is ook helemaal geen geweldige film. Maar als je bij Bettie instapt, blijf je wel de hele rit achterin zitten. Filters paffend, kind’ren meppend en cocktails zuipend, als een Thelma zonder Louise.
Thelma & kleinzoon
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
De gewichtsloze traan
Een man en een vrouw, ex-lovers, zitten vast in een gezonken onderzeeër op de bodem van de oceaan. Slechts één duikpak-met-ingebouwde-zuurstoffles rest hen. Hoe terug te zwemmen naar het platform? Ze nemen een extreme beslissing: hij krijgt het pak, zij laat zich… verdrinken. Hun hoop is dat haar afsterfproces zodanig vertraagd wordt door de lage watertemperatuur dat reanimatie mogelijk is. Makkelijker gezegd dan gedaan. Als de duikboot volloopt raakt zij in paniek. En verdrinkt. Bijna even panisch zwemt hij met haar lichaam naar het platform. Daar blijkt haar pols nul komma nul. Hij defibrilleert haar. Geen effect. Handmatige reanimatie. Helpt ook niet. Nogmaals. Geen effect. Een laatste poging, met de moed der wanhoop en vooral der liefde…
Deze scène uit The Abyss (’89) van James Cameron staat te boek staat als een van de meest intense én romantische momenten uit de recente filmgeschiedenis. Een scène die je doet afvragen waarom er niet vaker gebruik gemaakt wordt van de simpele, maar o zo effectieve oerangsten die een mensvijandig universum als de diepzee of de ruimte oproept. Met name het aantal ruimtevaartfilms is met de hand te tellen. Science fiction zat, maar een realistische ruimtevaartfilm?
Grootste struikelblok is het overtuigend verbeelden van gewichtsloosheid. In Apollo 13 bediende men zich van een Boeing die steeds duikvluchten maakte, waardoor de acteurs aan boord steeds een minuutje gewichtsloos werden. Maar wát als je de film buiten een ruimtevoertuig wilt laten afspelen? De ironie wil dat het ruimtefilmgenre op de kaart gezet wordt door een Mexicaanse filmhuisregisseur: Oscardarling Gravity van Alfonso Cuarón is een mijplaal in digitale animatie.
De synopsis houden we zo kort mogelijk, want spoilers liggen op de loer als zwarte gaten. Nadat hun shuttle onherstelbaar beschadigd is zweven een man (George Clooney) en een vrouw (Sandra Bullock) in hun pak door de ruimte. Een naburige, verlaten raket van de concurrentie moet uitkomst bieden. Echter, slechts één van de twee ruimtepakken is voorzien van aandrijving en voldoende zuurstof. Tijd voor extreme beslissingen.
Het door Cuarón zelf geschreven Gravity kwam tot stand na een jaren durende productiehel. Eerst moest hij wachten tot James Cameron (yep, die van The Abyss) de digitale filmtrukendoos voldoende had ontwikkeld om de complexe dynamiek van gewichtsloosheid realistisch te verbeelden. Vervolgens moest Cuarón de gezichten van zijn live acterende sterren implementeren in de digitale ruimtehelmen, waarbij het invallende licht moest corresponderen met dat van de digitale omgeving (satellieten, sterren en aarde). Volgt u het nog? Cuaróns inspanningen hebben vruchten afgeworpen: Gravity is een visueel meesterwerk geworden.
Vanaf het eerste ogenblik oogt het als een giftig soort eye candy. Met name de buitenscènes zijn - mede dankzij de (nu eindelijk eens functionele) 3D en de minieme montage - adembenemend. Samen met Bullock worden we rondgeslingerd door het Grote Niets, happend naar zuurstof die bijna op is, grijpend naar grip die buiten bereik is. We knijpen ‘em tot onze bioscoopfauteuil zeikend is van het klamzweet.
Minstens zo belangrijk als deze manipulatie is de naturelle dialoog. Cuarón, bekend van charmante filmhuishit Y Tu Mamá También, heeft wijselijk geïnvesteerd in de vermenselijking van deze larger than life filmsterren/astronauten. Hij laat ruimte-ijzervreter Clooney er op los wauwelen als een kantoorklerk, terwijl girl-next-door Bullock piept als een lab rat die fobisch is voor veldwerk. Binnen een paar minuten sluiten we deze menschen in ons hart, en als er een traan uit Bullocks oog naar de camera zweeft moeten we - tussen alle paniek door – toch even slikken.
Dat Gravity ons niet de tranen-met-tuiten bezorgt die het toch veel minder subtiele The Abyss uit ons wist te trekken, is te wijten aan de spanningsopbouw. Cuarón verschiet te vroeg te veel kruit. En al worden we nog even gemindfuckt door een door Clooney eigenhandig geschreven sleutelscène, diep in ons hart verwachtten we dat de doorstane doodsangsten beloond worden met een andere wending – zo een die je tranen door de bioscoopzaal doet zweven…
...en dan weer rustig uitademen...
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
De viking en de rat
Geen genre zo saai als de sportfilm. Da's deels te wijten aan de magere plotjes, maar vooral aan de afhankelijkheid van actieregie. Actie in films lijdt aan metaalmoeheid; zowel de ervaren filmkijker als de gamegeneratie raakt sneller gedesensitiseerd dan actieregie zich kan ontwikkelen. Nog even en we raken immuun voor adrenaline.
Van alle sportfilms zijn autoracefilms het saaist. Hun helden zitten immers ook nog eens verschanst in een bolide en zijn vermomd met integraalhelm en anti-brandblaarbivak. Onmogelijk emoties van hun smoelen af te lezen. Wat ons rest zijn beelden van heel snel schakelende racehandschoentjes, nerveuze pitstops en kilometerslange bandensporen. En – met een beetje mazzel – een fotogeniek ongeluk.
Gelukkig heeft regisseur Ron Howard helemaal niets met autosport. Reden dat hij voor Formule I project Rush viel was dat scenarioschrijver Peter Morgan met het script wapperde. Morgan had hem eerder verwend met de hogedrukpandialogen van Frost/Nixon, dus Howard voelde aan zijn klompen dat de wereldkampioenschappen gereduceerd zouden worden tot decor van het ware intrige: de rivaliteit tussen race-legendes James Hunt en Niki Lauda.
Grotere verschillen in persoonlijkheid en uiterlijk waren nauwelijks denkbaar. Een blonde Britse circuitviking annex playboy met een racelust die aan doodswens schuurt. En een Oostenrijks overbite, bijgenaamd De Rat, die Formule I als wetenschap benadert en met zijn botte uitspraken een nachtmerrie voor de pr. Het zijn deze James Hunt en Niki Lauda die het circuit van ’76 domineren. Gezonde competitie, totdat Lauda op de beruchte Nürburgring een ongeluk krijgt en deels verbrandt. Kans op genezing wordt ingeschat op een paar procent, maar enkele weken later zit hij al weer in zijn racekuipje. Na de vlammenzee wacht hem een nieuwe uitdaging op het circuit van Tokyo: een wolkbreuk. En een vastberaden Hunt.
Rush kijkt als een jongensboekfilm verkleed als kostuumdrama. Zo’n verkleedpartij leidt altijd een beetje af van de plot, zeker als het de potsierlijke mode van de seventies betreft (van sleutelbeenbrede kragen tot uitgeharde haarlak). Kijkers die de jaren zeventig bewust hebben meegemaakt zullen reflexmatig de props op periodezuiverheid checken. Mag de pret niet drukken.
Want we worden vooral meegezogen in deze buddy movie van kettingrokende en serieneukende topsporters. Kenmerk van het genre is dat tegenpolen met elkaar opgescheept raken om uiteindelijk, tegen wil en dank, te verbroederen. Hier moest de film de waarheid behoorlijk geweld aandoen, want volgens de geschiedenisboekjes klikte het direct tussen Hunt en Lauda. Er was helemaal geen sprake van persoonlijke rivaliteit, zoals Rush suggereert, slechts van professionele. Rush is dus zoiets als een JFK waarin Kennedy de aanslag overleeft. Maar wat hebben we liever, onderhoudende leugens of waarheidsgetrouwe verveling?
En gelukkig lijkt het niet waargebeurde behoorlijk waargebeurd door de casting. Zelden in een biopic werden er zulke goed gelijkende en overtuigend spelende acteurs ingezet. Chris Hemsworth, bekend van actiespektakel Thor, lijkt een kloon van womaniser Hunt, terwijl Daniel Brühl, die doorbrak met het hartverscheurende Good Bye Berlin, nog meer Lauda is dan Lauda zelf. Daarbij neemt Howard de tijd om van de racers mensen te maken. Zo moet Hunt vóór iedere race even kotsen van de spanning en leren we een kwetsbare Lauda kennen achter de botte boer die geschiedenis heeft geschreven.
Rush is een lekkere film, zelfs voor sportfilmhaters. Toch zouden we graag zien dat in de director’s cut nog even alle racescènes weggeknipt worden en de film een nieuwe titel krijgt: Hunt/Lauda. Met hogedrukpandialogen in de kantine van de Nürburgring.
Regenbanden zijn voor sissies
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Kaping als reality tv
Dat er nog geen films gemaakt zijn over moderne piraten is minder verwonderlijk dan je in eerste instantie zou denken. Dreiging met bazooka’s, entering, gijzeling, verzet, ontbering en bevrijding op een onvoorspelbare oceaan garanderen weliswaar adrenaline, maar schipkapingen zijn vooral situaties waarin angst en machteloosheid regeren - soms jarenlang. Onmacht doet het nooit goed in Hollywood, want is onAmerikaans.
Maar eindelijk komt er dan een, wat later dit jaar, de eerste Hollywoodfilm over een scheepskaping: Captain Philips van Paul ‘Bourne’ Greengrass en met Tom Hanks. De ironie wil echter dat de onbekende Deense regisseur Tobias Lindholm, co-scenarist van Thomas Vintenbergs Jagten, de kop afbijt met een non-budget film over hetzelfde onderwerp. Kapringen (Kaping) heeft bovendien een originele invalshoek: de kunst der onderhandeling.
Veel waard is de Deense MV Rozen niet. Noch de lading, noch het vrachtschip zelf. Dat is ook niet waarvoor ze gekaapt wordt. De Somalische piraten eisen losgeld voor de bemanning. Niet dat die wat voorstelt: een zooitje ongewassen kinkels. Maar wel Peters ongewassen kinkels. Peter is CEO van de rederij. Een volbloed zakenman, een kei in onderhandelen, zoals we even meekrijgen tijdens een confrontatie met Japanse zakenpartners. Maar onderhandelen over mensenlevens is even wat anders dan handjeklap over aandelen. Toch? Peter zal dat ondervinden tijdens zijn telefonisch contact met Omar, een zelfverklaarde mediator die de kapers ‘vertegenwoordigt’ in vloeiend Engels. Een waardig tegenstander. Omar stelt dat de Somaliërs een somma van 15 miljoen dollar eisen. Peters startbedrag is 250 mille. Voordat ze een beetje tot elkander komen verstrijken er maanden. De spanning stijgt en de kapers dreigen de kok te executeren. Peter weigert toe te geven. Tot er een schot klinkt.
Filmliefhebbers die gruwen van Hollywoods overproductie en trukendoos kunnen hun hart ophalen aan Kapringen. De film kijkt als non-budget reality tv. Een vieze boot met vieze kajuit vol vieze mannen. Een claustrofobische theatersetting die extra benauwt doordat de camera bovenop de personages zit. De intimidatie door de grillige kapers, het klamzweet en de frustratie van de bemanning, je kunt het bijna proeven. Zelf de entering is niet gefilmd om ons toch vooral in die kleine ruimte te houden.
Daar staat tegenover de psychologische gevangenis van CEO Peter. Maandenlang verblijft hij in het o zo comfortabele kantoor en weet hij zich gesteund door zijn vrouwtje, maar zijn geest wordt volledig in beslag genomen door de zorg voor zijn mensen – ook als ongeduldige zakenpartners hem onder druk zetten. Steeds weet hij het hoofd koel te houden, blijft hij zijn opponent respectvol bejegeningen: “Hi Omar, how are you?” “I’m fine Peter, thank you.” Peter is een antiheld zoals we ze zelden meemaken, indringend vertolkt door Søren Malling.
Helaas is dat niet voldoende. Door de overkill aan hyperrealisme en vooral door het uitblijven van een catharsis, ervaar je Kapringen vooral als een uitputtingsslag. Zelfs de comic relief, zoals verbroedering met de kapers tijdens het vangen van vis, riekt naar Stockholmsyndroom. Maar genadeslag is een even onnodige als voorspelbare knauw aan het eind. Alsof de auteur ons wil straffen voor al te veel – Hollywoodiaans – optimisme en behoefte aan escapisme.
Zo komt het dat we stiekem toch uitkijken naar die andere piratenfilm. Natuurlijk, Captain Phillips zal vet geproduceerd zijn en vol trucs zitten om onze adrenaline rond te doen pompen. Maar dat mag. Want Captain Phillips is gebaseerd op heel erg waargebeurde feiten, terwijl regisseur/scenarist Tobias Lindholm de ellende van Kapringen onbeschaamd uit zijn duim heeft gezogen.
Wachten op de knauw