Filmrecensies 1989 - 2015
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Voorspelbaar kitchen sink absurdisme
Fanatieke filmliefhebbers herkennen dat wel: met wat vrienden fantaseren over het maken van een film. Meestal blijft dat dit soort plannen steken bij wat wilde associaties voor een scenario, want bij gebrek aan dynamisch leven moet er geput worden uit fantasie. En de stap om die fantasie aannemelijk te maken voor een verhaal is al snel een brug te ver. ‘A Film with Me in It’ lijkt zo’n ontstaansgeschiedenis te hebben. Hij is geschreven door de Ierse komiek Mark Doherty die ook de hoofdrol voor zijn rekening neemt, terwijl zijn vriend annex stand-up collega Dylan Moran de rol van zijn maat vertolkt. Op zich hanteerde Doherty een originele invalshoek: hij deed geen moeite om zijn home movie aannemelijk te maken, maar gebruikte juist een reeks zeer onwaarschijnlijke gebeurtenissen als plot. Helaas kunnen ook onwaarschijnlijkheden voorspelbaar worden.
Het zit Mark (Mark Doherty) niet mee. Hij is dik in de veertig maar nog steeds beginnend acteur - werkloos beginnend acteur that is. Marks vriendin is zijn lethargie en dagdromerij helemaal zat en pakt haar koffer. Mark blijft achter in de krakkemikkige woning met zijn invalide broer David en maat/huisgenoot Pierce (Dylan Moran). Pierce is beginnend regisseur - werkloos beginnend regisseur that is, en heeft zijn kop naast die van Mark in het zand gestoken, overtuigd dat hun doorbraak in de Ierse cinematografie ieder moment een feit zal zijn. Nog even dat scenario afmaken en… Maar de huisbaas heeft geen ‘even’ meer. Hij wil geld zien. En als Marks nog-niet-helemaal-afbetaalde auto geconfisceerd wordt en de hond een ongeluk krijgt, heeft Mark het even helemaal gehad. Maar dan slaat het noodlot pas echt toe.
Losers zijn leuk. Dingen die mislukken ook. En er zitten enkele grappige momenten in ‘A Film with Me in It’ die je doen hunkeren naar meer. Kostelijk is de scène waarin een agente aanbelt vanwege - zal pas tijdens het gesprek blijken - geluidsoverlast. Mark, die onder andermans bloed zit en bijna stoned is van de stress, steekt zijn kop door de deuropening en weet haar met een langdradig lulkoekverhaal ervan te overtuigen dat alles oké is. Waarna de agente abusievelijk bewusteloos geslagen wordt door een overassertieve Pierce. Slapstick op z’n best.
AHelaas heeft regisseur Ian Fitzgibbon de film erg nadrukkelijk gestileerd. Met name de sukkeligheid van de hoofdpersonages wordt uitgehold, niet in de laatste plaats door de camera zo bovenop Doherty’s uitgestreken smoel te zetten dat het lijkt alsof de acteur er op los schmiert. Die nadruk ondermijnt ook de flair van de zwarte humor en resulteert in darlings die zo flauw zijn dat ze gekilled hadden moeten worden (Pierce wordt geïntroduceerd als schrijver/regisseur/ober).
Maar erger, de nadruk maakt de plot voorspelbaar. Sukkels + zwarte humor + eenheid van plaats = met lijken slepen. En voorspelbaarheid is een doodzonde voor een film die zich als bizar presenteert, ook omdat er visueel niets valt te genieten aan deze non-budget productie. En na een uurtje kitchen sink absurdisme bekruipt je het gevoel dat je deze film ooit zelf met een gemene kater geschreven hebt en hem diezelfde dag nog hebt opgenomen in je eigen huiskamer. Wat niet eens zo ver benevens de waarheid is: Marks huis is Doherty’s eigen woning…
Dat kan nooit goed gaan
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Poëzie als molensteen
In 1989 kwam er een merkwaardige film uit Nieuw Zeeland overwaaien: ‘Sweetie’. Er was geen sprake van een duidelijke plot of van aantrekkelijke personages, maar het verhaal over twee disfunctionele zussen en de ‘droge’ manier van filmen intrigeerden. Niet zo vreemd dus dat regisseuse Jane Campion vier jaar later een Oscar (best script) zou winnen met ‘The Piano’ en in 2003 opnieuw indruk zou maken met policier-genre-experiment ‘In the Cut’.
Wat Campions talent sinds Sweetie ondermijnt is dat ze haar feministische gedachtegoed nadrukkelijk wil uitdragen. Ze maakt haar heldinnen zo ‘strong willed’ dat ze er onuitstaanbaar door worden. Ook in ‘Bright Star’ is het hoofdpersonage, de lover van de romantische dichter John Keats, bot op het anachronistische af. En ook nog eens verliefd.
Engeland, platteland, begin 19e eeuw. Fanny (Abbie Cornish), een ongetrouwde 18-jarige naaister die bij haar moeder woont, is buurvrouw van de 23-jarige dichter John Keats (Ben Whishaw). Keats woont samen met compaan Charles (Paul Schneider) en werkt aan nieuwe poëziebundel. Fanny is gefascineerd door John en diens talent, maar verlaagt zich niet tot devotie. Wat op zich John weer fascineert. Ze worden verliefd, dit tot ergernis van Charles omdat hij zowel op Fanny jaloers is nu hij Keats moet delen, als op Keats omdat hij eigenlijk ook verliefd is op Fanny. Dat John geen cent heeft om te makken en dus niet met haar kan trouwen en ook nog eens ziek wordt maakt het er allemaal niet vrolijker op. Wel romantischer.
Dat Campion de romance vertelt vanuit het perspectief van Keats’ muze is een legitieme keuze. Maar dat de titel ‘Bright Star’ naar háár refereert en niet naar Keats, komt absurd over – alsof het eigenlijk Fanny Brawne verantwoordelijk is voor de poëzie. Daarbij is de 18-jarige vrouw zó zelfstandig, rebels en - zeker voor die tijd - bot, dat het lijkt alsof Campion de naaister naar haar eigen fantasieën gemodelleerd heeft.
Veel kwalijker is dat Campion de romance zo humorloos geregisseerd heeft, dat deze als een molensteen om de nek van de kijker gaat hangen. Toch was juist dat liefdesverhaal voor haar een ingang om zich in poëzie te verdiepen. “For me the poetry was a difficult thing to start with because it makes me feel a bit stupid”, bekent ze in een interview. Die onzekerheid verklaart wellicht de gezwollen toon waarop de gedichten gepresenteerd worden - ‘Bright Star’ lijkt alle vooroordelen tegen poëzie te willen bevestigen.
Wat de film had kúnnen worden is te zien in een van de trailers, waarin de dialogen bijna ontbreken. We zien het verliefde stel lol maken, zoenen, ruzie maken, wandelen in een verwilderde tuin, verdrinken in onzekerheid. Alles perfect gemonteerd op piano en cello. Je krijgt er tranen van in je ogen, zo fraai. En even weet je weer wat een sierlijke filmmaakster er achter de dit keer zo calvinistische Campion schuilgaat. Had ze het lef maar gehad om de poëzie tot een bijrol te beperken. En Keats wat vaker te laten lachen.
De tortelduifjes
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Meesterlijke cartoon vol gecamoufleerd realisme
Tip: lees deze recensie van ‘Up’ pas nadat u de film heeft gezien. Niet omdat er veel in verklapt wordt, maar omdat ‘Up’ een film is die u gewoon moet zien, ongeacht uw smaak, leeftijd of geestelijke vermogen.
Met creatieve en financiële successen als ‘Toy Story’, ‘Monsters, Inc.’, ‘Finding Nemo’, ‘The Incredibles’ en ‘WALL-E’, was animatiestudio Pixar begin deze eeuw aardig op weg om de nieuwe Disney te worden. Onder het motto keep your ennemies close begon Disney flink te flirten met Apple’s troetelkind. Dat resulteerde eerst in een nogal stroeve samenwerking op het gebied van marketing. In 2006 werd het helemaal slikken, toen Pixar door Disney zelfs helemaal overgenomen werd. Voor 7,4 miljard dollar – an offer they couldn’t refuse.
Toch zal Pixars identiteit niet snel bezoedeld worden met Disney’s family values. Ze heeft als afdeling autonomie afgedwongen en, minstens zo belangrijk, blijft heer en meester van hun humanresourcemanagement. Oftewel: ze mogen nog steeds díe gekken in dienst nemen waar zíj vertrouwen in hebben. Want dat is het geheim van Pixar: al hun films, ook de minder geslaagde, stralen het plezier uit van professionals die trouw zijn gebleven aan hun kinderziel. En alleen een kind durft een bejaarde als held te gebruiken, zoals in hun laatste productie ‘Up’.
Carl Fredricksen is een oude norse man. Hij heeft helemaal geen zin meer in het leven. En al helemaal niet in avontuur, waar hij als kind zo van droomde. Daar heeft hij een goede reden voor: love of his life Ellie is niet meer. Dus waarom zou Carl zijn huis nog uitkomen? Omdat hij moet. De nieuwbouw rukt op en Carl wordt langzaam maar zeker weggepest naar het bejaardentehuis. Maar Carl is niet van gisteren. Als fulltime ballonnenman weet hij alles van helium. En net als ze hem willen afvoeren naar Zonnegloren laat Carl een enorme tros ballonnen op, die zijn huis als een heteluchtballon de wolken intrekt. Op weg naar avontuur, naar die enorme waterval in Zuid Amerika, waar Ellie en hij zo vaak van gedroomd hebben. Klein probleempje: er is een verstekeling aan boord.
Zelden zo’n onwaarschijnlijke held gezien die je zo diep in je hart sluit als Carl Fredricksen, een kort vierkant mannetje met een slecht humeur. Dat komt doordat regisseurs Pete Docter en Bob Peterson, die tevens voor het scenario tekenden, uitgebreid de tijd nemen om Bobs leven aan ons te vertellen. In een stukje weergaloze visual storytelling krijgen we te zien hoe Carl als kind van ontdekkingsreizen droomt, hoe hij de stoere Ellie leert kennen, hoe ze trouwen, hoe ze het verdriet van hun kinderloosheid verwerken, hoe Ellie terminaal ziek wordt en hoe hij afscheid van haar moet nemen. Na tien minuten ‘Up’ zit de hele zaal met natte ogen en heeft iedereen deze grumpy old man in zijn hart gesloten. En grumpy oké, maar old? Carl heeft meer karakter dan menig snotneus. Hij lacht om de zogenaamde vooruitgang, heeft lef voor tien en kiest altijd voor de underdog. En Carl is zo trouw aan zijn lief dat hij hun huis letterlijk door de jungle naar ‘hun’ waterval sleept.
Omdat Carl de film zoveel hart geeft, leef je als een kind zo mee met hem en de figuren die hij op sleeptouw neemt. Je doet het in je broek als Carl & Co omringd worden door een roedel van honderden sprekende bulldogs, lijfwachten van een verdwenen ontdekkingsreiziger. Of als ze acrobatische toeren moeten uithalen bovenop een zeppelin. Wat ook bijdraagt aan de dramaturgie is Pixars gecamoufleerde realisme. Zo hebben Docter en Peterson uitgebreid onderzoek gedaan naar de mimiek en motoriek van ouderen, waardoor ze Carl de meest subtiele gezichtsuitdrukkingen konden meegeven. En ook de honden, die er op eerste gezicht belachelijk want cartoonesk uitzien, worden in close-ups zo dreigend dat ze ‘Up’ bijna ongeschikt maken voor 16 jaar-en-jonger.
Maar gelukkig doe je het bij ‘Up’ vooral in je broek van het lachen. Met name om de honden, die hun (boosaardige) commando vergeten zodra ze een bal kunnen apporteren. Hilarisch hoogtepunt is als Alpha, een Deense Überdog met helse ogen en trillende spieren, door een technisch probleempje opeens een gecastreerd helium-stemmetje krijgt.
Het komt niet vaak voor dat een film op zoveel fronten geslaagd is: ontroerend, spannend, onvoorspelbaar en verschrikkelijk grappig. De enige concurrentie waar de film van te duchten heeft is Pixars eigen hors d’oeuvre, een onweerstaanbaar filmpje waarin eindelijk uit de doeken gedaan wordt waar kinderen vandaan komen…
Carl Fredricksen moet er nodig weer eens uit
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Familiesoap met traumatische flash-backs
“Wat de film voor mij bovengemiddeld maakt is de kwaliteit van de cast. Die acteurs zijn echt allemaal geweldig, een Koninklijke Cast”, aldus regisseur Frans Weisz in een interview met nu.nl over zijn nieuwste film ‘Happy End’. Die cast is in zoverre een uniek dat hij al 20 jaar onveranderd is. Het zijn dezelfde acteurs die speelden in ‘Leedvermaak’ (1989) en ‘Qui Vive’ (2001), Weisz’ vorige verfilmingen van Judith Herzbergs romans waarmee ‘Happy End’ een trilogie vormt. Ook nu weer vormen zij de joodse familie die worstelt met de erfenis van de Holocaust. Helaas is het acteerwerk de zwakste schakel van ‘Happy End’.
De film draait om de naderende dood van stamvader Simon. De familie is bijeengekomen om hem en elkaar te steun in deze zware dagen. Nou ja, steunen… Er wordt vooral gekibbeld. Over joods zijn, over vader zijn, over veel geld verdienen, over acupunctuur, over de waarheid vertellen. Ook de nieuwe generatie komt aan bod. Een kleinzoon probeert al zoenend twintig minuten zijn adem in te houden, als training voor de gaskamers. Een kleindochter komt er achter dat haar verongelukte moeder een bordeel runde en verwijt de familie nu hypocrisie. En opa Simon, gaat die nou dood of hoe zit het?
‘Happy End’ opent met een introductie van de personages en hun onderlinge verhoudingen, in de vorm van flitsen uit ‘Leedvermaak’ en ‘Qui Vive’, aan elkaar gepraat door ‘geest’ Kitty Courbois. Een hoop informatie, die je onmogelijk in zo’n kort tijdsbestek kunt verstouwen. Geen nood, want Herzberg, verantwoordelijk voor het filmscenario dat ze weer baseerde op haar toneelinterpretaties van de trilogie, heeft in wezen weinig te vertellen: ‘Happy End’ is een aaneenschakeling van neurotisch upper class gezever, afgewisseld met grijpstuiveraforismen als ‘Niets gaat ooit voorbij’. Zonder de even vergezochte als obligate flash-backs naar de Holocaust zou de film voor een soap versleten kunnen worden.
En áls Herzberg iets heeft te vertellen heeft, doet ze dat veel te expliciet – overigens tot genoegen van Weisz: ‘Als Lea zegt: Als jij dood gaat, vallen wij allemaal als kralen op de grond uit elkaar, ervaar ik dat als een gouden zin, als een sleutelzin voor het verhaal.’ Dat die woorden misschien vertaald hadden kunnen worden in veelzeggende beelden, komt niet eens ter sprake.
En dan die cast. Het is fascinerend om te zien hoe de acteurs met hun personages mee verouderd zijn. Maar coryfeeën als Pierre Bokma en Kitty Courbois moge hun sporen op de bühne verdiend hebben, in ‘Happy End’ overtuigen ze niet. Hun mimiek is dusdanig op het theater afgestemd, dat werkelijk iedere gezichtsuitdrukking dik aangezet wordt. Twee uitzonderingen. Catherine ten Bruggencate die dochter Lea speelt, beschikt over de subtiele acteernuances die je bij film mag verwachten (zij won een Gouden Kalf voor ‘Qui Vive’). En de inmiddels 82 jaar oude Rijk de Gooijer, die aan afasie lijdt als gevolg van een hersenbloeding, is met zijn stilzwijgende présence een oase tussen de kwebbelende, overacterende personages
Happy End
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Rotterdamse hiphop met Amsterdams accent
Omdat Amerikaanse filmmakers geen subsidie krijgen, moeten ze films maken die geld opbrengen. Zeker aan het begin van hun carrière draaien ze vaak horrorfilms of andersoortige genrefilms die het goed doen in de videotheek. Mochten ze kunstzinnige ambities koesteren dan moeten ze die maar door het sjabloon heen laten schemeren. Opvallend is dat juist de restricties van zo’n genre-mal voor een gezond kader zorgen om het metier onder knie te krijgen.
Omdat Nederlandse filmmakers wel subsidies krijgen, kunnen ze films maken waar niemand op zit te wachten. Zeker aan het begin van hun carrière vergrijpen ze zich aan projecten die topzwaar zijn van de kunstzinnige ambities en voor geen meter verkopen. Onze filmmakers worden dan ook veel minder met hun tekortkomingen geconfronteerd dan hun Amerikaanse collega’s.
Toch wordt er hier ook wel eens een genrefilm gedraaid. Soms zelfs een goede. Misdaadfilm ‘Van God Los’ (2003) was sluw gesitueerd in de provincie waardoor de personages in dialect konden praten in plaats van Tuttig Nederlands. De film overtuigde zowaar, mede door het spel van soapacteur Tygo Gernandt. Deze Gernandt neemt nu opnieuw de hoofdrol in een genrefilm voor zijn rekening: ‘Carmen van het Noorden’, te zien op het Nederlands Film Festival. Hij had zo veel vertrouwen in deze policier dat hij hem medeproduceerde.
Rotterdam. Uit de haven wordt het lijk van een jonge hoer gevist. Ze is vermoord. Haar dood wordt de eerste zaak van Joz (Tygo Gernandt), een straatagent die net tot rechercheur is gepromoveerd. Hij maakt de stomste fout die je bij een groentje kunt verwachten: verliefd worden op een verdachte. Het is de sexy Carmen (Sanguita Akkrum), vriendin van de overledene en ambitieus zangeres in de Rotterdamse hip hop scene. Als Joz zijn vriendin voor haar heeft verlaten, blijkt dit vrijgevochten type meer dan Joz aankan. Voor hij het weet zit de politieman tot aan zijn nek toe in de problemen.
De grimmige openingsshots van deze ‘Carmen’ beloven veel goeds: tele-beelden van onherbergzame stukken haven, loodsen volgekliederd met graffiti, enorme pilaren van viaducten, non-stop regen. De schaduwzijde van de wereldhaven, gereflecteerd in de ruiten van een viesgeregende auto, onderstreept met stemmige jazz-hop. Even, heel even, waan je je in een Nederlandse ‘Taxi Driver’.
Maar o wee. Zodra er gesproken, geacteerd of gerapt wordt, blijken de makers niet in staat om de cliché's van het genre enigszins overtuigend te verbeelden. Dramatisch bedoelde scènes zijn lachwekkend, de hiphop subcultuur heeft de street credibility van Bassie & Adriaan, de seks is - volgens Nederlands gebruik - te veel en te vaak en te plastisch, de plot is geen moment geloofwaardig. En – ook weer volgens goed Nederlands gebruik – de dialogen zijn tenenkrommend, soms zelfs met Amsterdams accent uitgesproken. Een greep:
“Ze is behoorlijk toegetakeld. Met veel agressie.”
“Ik ga wel kijken in de rosse buurt.”
“Buiten loopt een moordenaar rond, je moet er bovenop zitten!”
“Forceer een opening!”
“Niemand zegt hier hoer tegen mij!”
“Wat weet jij van liefde!? Wat weet jij van liefde!?”
Geen wonder dat Gernandt, voornamelijk in blote bast gefilmd, door de film heenstrompelt alsof hij net zijn bonuskaart verloren heeft. Het is te hopen dat regisseur Jelle Nesna, die deze ‘Carmen’ gebaseerd heeft op het boek ‘Carmen’ van Prosper Mérimée, de opera ‘Carmen’ van Bizet en de Nederlandse film ‘Een Carmen van het Noorden’ uit 1919, volgende keer een onverkoopbare kunstfilm over de Rotterdamse haven maakt.
Sanguita Akkrum en Tygo Gernandt