Filmrecensies 1989 - 2015
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Zwarte bladzijde vol soul
Films over racisme zijn moeilijk te verteren. Drama’s over slavenhandel, thrillers over de Klan, biopics over voorvechters van burgerrechten, ze worden dikwijls gekreupeld door een didactische toon en zwart-witte moraal (no pun intended). Zwart is goed, blank is kwaad of übergoed want betrokken bij de Zwarte Zaak. Ruimte voor nuances is er zelden, laat staan voor taboes als racisme onder gediscrimineerden of het triggeren van latent racisme bij de bioscoopbezoeker.
Slechts een enkele keer durft een regisseur het aan om met het onderwerp te spelen of een nieuw perspectief te bieden. Quentin Tarantino zette in Django Unchained een zwarte slaaf neer die nog diabolischer en dus blanker was dan de plantagehouder. In Tony Kaye’s American History X wordt de voedingsbodem van racisme uitgediept. Uitzonderingen die van lef getuigen.
Een stuk minder gewaagd maar wel slim is de keuze van Australische regisseur Wayne Blair voor zijn eigen minderheidsgroep: de Aboriginals. Tot in de jaren zestig werden deze autochtonen tot de nationale fauna gerekend en deinsde de overheid er niet voor terug om licht gekleurde kinderen bij hun ouders weg te halen om hen door onvruchtbare blanken te laten opvoeden. De Aboriginals waren het afvoerputje van de mensheid. Maar Blairs The Sapphires, ‘geïnspireerd is op ware gebeurtenissen’, gaat vooral over muziek.
Gail, Julie, Kay, en Cynthia kunnen zingen. En hoe! Ze hebben wel voor een lastig genre gekozen: Country & Western. Dat ze geen talentenshow winnen heeft echter vooral te maken met hun huidskleur. Manager annex zuiplap Dave (Chris O’Dowd) kijkt daar doorheen. Of juist niet. Hij wil hun donkere verschijning als troef inzetten. Soul moeten ze zingen! In Vietnam, voor de troepen! En verdomd, ze worden een daverend succes. Maar gigs in zo’n war zone krijgen nogal eens te maken met ongewenste pyrotechniek.
Wel beschouwd ontleent The Sapphires zijn bestaansrecht volledig aan de roots van de personages. Aboriginal soul in Vietnam, da’s weer eens wat anders! Als deze meiden in The Bronx waren geboren had geen producent er brood in gezien. Want laten we wel wezen: het gaat over een coverbandje.
Dat weet Regisseur Blair zelf ook wel. Hij gebruikt het relaas vooral om zich op te werpen als eye opener van Australië’s zwarte bladzijde. Het racisme wordt voor ons uitgespeld, soms letterlijk als de zussen elkaar iets uitleggen wat eigenlijk voor het publiek bedoeld is. De karikaturale wijze waarop Blair de blanke bourgeoisie neerzet schuurt soms tegen de propaganda aan: huisvrouwen die een hoogtepunt bereiken tijdens een Tupperware-party, Bible Belt Hillbillies die Oost-Indisch doof zijn voor zwarte harmony. Zwart-witter kan bijna niet.
Gelukkig wordt het moralisme gecompenseerd met een gezonde dosis trendy seksisme. Mannen zijn sukkels of lekkere dingen of very fout, de soulmeiden vooral sterk zonder aan kwetsbaarheid in te boeten. Logisch, want deze familiefilm is vooral in de markt gezet voor tienermeiden die de soulhitjes nog moeten ontdekken en denken dat Vietnam een merk is van Xenos. De rijpere bioscoopbezoeker zal wellicht even zuchten als Soul Man voor de zoveelste keer wordt doodgedraaid en de Vietnamoorlog als een hippe happening wordt afgeschilderd.
Voornaamste verdienste van The Sapphires is dat hij nieuwsgierig maakt naar de feiten. Bij de aftiteling krijgen we een indruk van de echte dames. Dat doet verlangen naar de documentaire achter het filmpje en de C&W achter hun soul. Alhoewel het natuurlijk racistisch is om te veronderstellen dat C&W gespeeld door Aboriginals interessanter klinkt dan vertolkt door rednecks.
Coverbandje
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Caleidoscopisch pesten
Succes is een keuze! Filmproducenten maken zichzelf graag wijs dat het commerciële succes van een film te herleiden is tot een formule. En dan hebben we het niet over genrefilms die logischerwijs geschoeid zijn op een format, maar over ‘gewone’ films met bijvoorbeeld een dramatische insteek.
Zo zien we in Hollywood een groeiende voorkeur voor scenario’s met een caleidoscopische vertelling. Hierbij worden diverse personages gevolgd die aanvankelijk slechts zijdelings of niet met elkaar te maken hebben, om, naarmate de climax nadert, op een cruciaal moment in hun leven met elkaar geconfronteerd te worden en zo door het lot verbonden te lijken.
Uiteraard biedt zo’n verhaalstructuur geen garantie voor kwaliteit. Denk aan Magnolia en Crash die indruk maakten, terwijl Babel onverteerbaar was. Feit is dat ze veel publiek trekken doordat de caleidoscoop een filosofische ondertoon creëert, een ‘we zijn toch allemaal mensen’-gevoel. Als mensen íets zoeken in de bios is het wel de illusie dat ze met elkaar verbonden zijn.
Regisseur Henry Alex Rubin is goed in verbinden. Hij heeft naam gemaakt met Murderball, een documentaire over paralympische rugbyspelers. Inderdaad, een ‘we zijn toch allemaal mensen’-film. Prima opmaat voor een speelfilmdebuut over langs elkaar heen levende zielen: Disconnect.
Een oorlogsveteraan en zijn vrouw zijn uit elkaar gegroeid sinds de dood van hun kind. Als ze ook hun spaarcenten kwijt raken doen ze een wanhopige poging de dader op te sporen. Ze worden daarbij geholpen door een ex-politieman die zich sinds de dood van zijn vrouw op zijn werk gestort heeft. De politieman kan weinig aandacht opbrengen voor zijn zoon, die op school foute geintjes uithaalt. Een slachtoffer, zoon van een advocaat, belandt zelfs in het ziekenhuis. Waarop diens vader een klopjacht begint op de mogelijke dader, onderwijl advies gevend aan een televisiejournaliste die verdacht wordt van ontucht met een minderjarige webcamrukker. Say what?
Het eerste wat opvalt aan Disconnect is het vakmanschap. Met één shot, gedraaid vanaf een skateboard en gesmeerd met een dreunende song van Sail, weet Rubin een sfeer van onbehagen en adrenaline neer te zetten. Zijn acteursregie levert vlekkeloos en intens acteerwerk op, het camerawerk is effectief want zit claustrofobisch dicht op de personages. Henry Alex Rubin verstaat zijn vak.
Misschien iets te goed. Naarmate Disconnect vordert bekruipt je het gevoel dat je ingepakt wordt door een gelikte formulefilmer. De ballads lijken geselecteerd om onze traanklieren te masseren, de personages komen in slow motion tot een catharsis die bol staat van de pathos. De thema’s - pesten op school, rukken voor geld en wegvluchten voor contact - worden als controversieel gebracht maar zijn inmiddels zozeer uitgehold in praatprogramma’s dat ze als mainstreamfähig beschouwd moeten geworden. Disconnect kortom, riekt naar de didactiek van een supportgroep.
Nekslag voor de film is echter de caleidoscopische structuur. Geen moment krijgen we de indruk dat deze personages werkelijk met elkaar verbonden zijn, ze lijken hoogstens naar elkaar toegeschreven. Zo’n kunstmatige verbinding is het laatste wat de bioscoopbezoeker wil ervaren, omdat het confronteert met de essentie van het medium: het is allemaal illusie.
En dat terwijl Rubin goud in handen had. Want tussen de ruis van de verhaallijnen door maakt de plot een briljante, helaas verder niet uitgewerkte wending die het eigenlijke verhaal had moeten zijn: de pestkop maakt incognito even oprecht contact met zijn slachtoffer, waardoor hijzelf uit zijn isolement getild wordt. Jammer dat ‘contact via pesten’ niet echt klinkt als een cinematografische succesformule.
Alone in the crowd
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Dat zwaard pas ons allemaal
Zelf zien zij dat ongetwijfeld anders, maar filmstilisten zijn doorgaans luie, zelfgenoegzame donders. Ze voelen zich niet geroepen om een fatsoenlijk verhaal te schrijven, zien zichzelf als visual artists die filmgeschiedenis schrijven met te lange shots, te slowe motion, onbegrijpelijke dialogen, atonale muziek en uitvergroot acteerwerk. Of het nu functioneel is of niet, stijl is het enige dat voor hen telt. Plot en likable characters laten ze graag over aan de filmboeren van Hollywood.
De Deense regisseur Nicolas Winding Refn is een buitengewoon luie en zelfgenoegzame donder. Hij heeft ook buitengewoon veel stijlgevoel. In Bronson en Valhalla Rising greep hij ons bij de strot met hallucinatoire beelden, om daar vervolgens helemaal niets mee te doen. Nou ja, niets, er werden wat personages afgeslacht of in elkaar gebeukt, maar sprake van een doortimmerde plot was er niet.
Dat Refn toch grote namen weet aan te trekken komt doordat zijn type arthouse film het cv van Hollywoodsterren instant cachet geeft. Zo liet hunk Ryan Gosling zich onlangs strikken voor een echte Refn, als reïncarnatie van Steve McQueen in Drive. Was dat nog een tamelijk conventionele productie, wie een onbezorgd avondje uit verwacht met Gosling in Only God Forgives, komt bedrogen uit.
Broers Julian en Billy zijn Amerikaanse expats te Bangkok. Ze moesten het vaderland verlaten vanwege ‘zakelijke’ verwikkelingen en dealen nu dope in den vreemde. Helemaal senang voelt Billy zich vermoedelijk niet, want hij richt een bloedbad aan in een bordeel. Waarop de vader van een van de slachtoffers wraakt neemt. Het bloedvergieten wordt voorgezet door een rechercheur die graag een zwaard hanteert om het verhoor te bespoedigen. Maar dan komt moeders overvliegen. Met een bad hair day.
Als er in deze ironische, postmoderne tijden nog zoiets kan bestaan als melodrama dan is Only God Forgives er zeker een. Bijna iedere scène is over de top door absurde slow motion, hysterische synthesizer, überkitscherige liedjes en hectoliters bloed. De personages lijken rond te dolen in het vagevuur, wachtend op executie, tevergeefs zoekend naar daglicht. Only God Forgives is zelfs te duister voor een film noir.
Veel ruimte voor acteerwerk lijkt zo’n zwart sprookje niet te bieden. Tenminste, Gosling beperkt zijn method acting tot broeierige blikken langs de camera. Het zijn de bijrollen die indruk maken. De Thaise Vithaya Pansringarm als martial arts cop, gespecialiseerd in karaoke en het afhakken van handen, en Kristin Scott Thomas als mother-from-hell die graag uitwijdt over de erecties van haar zonen, het zijn personages die zich vastbijten in het scherm om nooit meer uit ons collectieve filmgeheugen te verdwijnen.
Dat Only God Forgives snoepgoed is voor oog & oor maakt de film nog niet origineel. Integendeel. Werkelijk ieder shot lijkt gejat van de montagetafel van David Lynch, maar dan wel van een Lynch die een psychose heeft gekregen tijdens een bad trip. Aangenaam kijkvertier is de film evenmin: Refn probeert te shockeren met sadistische scènes die tegen de torture porn aanhangen. Zo wordt een lokale gangster met een vleesfonduevork bewerkt in armen, benen, oog en oor zonder dat dit ook maar enige functie heeft in de ‘plot’. Een knipoog naar stilisten/sadisten Sergio Leone en Quentin Tarantino? Not amused.
Hebben de meeste films baat bij zo min mogelijk voorkennis omdat er dan veel ruimte is voor verwondering, Only God Forgives maakt vooral indruk als je precies weet wat je te wachten staat. Wie geen hoop koestert op verhaal, logica of emotie, zal genieten van deze luie, zelfgenoegzame maar buitengewoon indringende art pulp.
Sambal bij?
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
De sleur van een huurmoordenaar
Liefhebbers van true crime hebben het maar moeilijk. Op zoek naar de Gruwelijke Waarheid Achter de Façade die Beschaving Heet stuiten ze steevast op kleinburgerlijke geesten. Want moord & doodslag mogen dan intens zijn, de psychopaten die zware misdaden begaan zijn doorgaans emotioneel onvolwassen mannetjes. Uitzondering is wellicht de Amerikaanse huurmoordenaar Richard Kuklinski (1935 - 2006). Niet dat hij niet burgerlijk was, juist de mate waarin hij zijn huiselijke alter ego omarmde is atypisch, een indicatie van verantwoordelijkheidsbesef - deze 200-voudig moordenaar was een echte family man.
Kuklinski is vooral beroemd geworden door tv-interviews die inmiddels op YouTube geplaatst zijn. Vanuit zijn gevangeniscel vertelt hij zonder enige gêne of trots over de moorden die hij uit nieuwsgierigheid of in opdracht van lokale maffia gepleegd heeft, alsmede over de middelen die hij er op nahield, van conventionele handwapens tot meer exotische methoden als kruisboog, ratten en cyanide. In de gesprekken komt Kuklinski - door de politie herdoopt in ‘Iceman’ omdat hij soms lijken bevroor om de patholoog anatoom te misleiden - nogal gereserveerd over, maar vooral intelligent en geestig. Wat meest treft is een glimp van zijn menselijke kant: hij betuigt spijt over het leed dat hij zijn gezin heeft berokkend. “Now you see the Iceman crying”, knarsentandt hij. “Not very macho.”
Niet verbazingwekkend dat het dualisme van hitman/family man aanleiding was voor diverse boeken. Bekendst is The Ice Man: Confessions of a Mafia Contract Killer van Philip Carlo, die Kuklinski hier dagenlang voor geïnterviewd heeft. Carlo’s vriend en Hollywood bad boy-in ruste Mickey Rourke was zo onder de indruk van de biografie dat hij de filmrechten kocht, azend op een rol die hem een Oscar zou kunnen opleveren. Maar Rourke heeft te lang gewacht. Nieuw talent is hem voor geweest met The Iceman, gebaseerd op een andere biografie.
Richard Kuklinski overleeft een liefdeloze en gewelddadige jeugd. Daar is alles wel mee gezegd. Hij is getraumatiseerd op het gevoelloze af. Opleiding heeft hij nauwelijks genoten dus moet ie de kost verdienen met handel in porno. Dat vertelt hij zijn gezin liever niet. Wat hij ook verzwijgt is dat hij wel eens mensen vermoordt. Daar is flink geld mee te verdienen, zo ontdekt hij, als hij zich laat inhuren door maffia-onderbaas Roy DeMeo. Na een paar hits zwemt Richard in het geld. Een echte maffioos kan Richard niet worden vanwege zijn Poolse roots, maar hij zou niet anders willen want houdt zaken en privé graag gescheiden. Hoe voorzichtig Richard ook te werk gaat, zijn zesde zintuig laat hem in de steek als een undercover agent hem inhuurt voor een hit.
Hoofdrolspeler Michael Shannon ontdekte relatief laat dat zijn personage op een bestaande killer gebaseerd was. Daar schrok hij behoorlijk van, want met zijn verbeten gelaatstrekken oogt hij misschien als de archetypische killer, zijn bad looks maken hem nog geen look-a-like van YouTube-ster Kuklinski. Dat de grimeurs hem niet eens kaal gemaakt hebben doet vermoeden dat regisseur/scenarist Ariel Vromen een compleet nieuwe Iceman wilden creëren.
Dat vermoeden wordt bevestigd als Vromen ongeremd met de feiten gaat goochelen. Vooral onaangename aspecten laat hij de verdwijntruc ondergaan. Niet te zien krijgen we dat Kuklinski zijn vrouw mishandelt of martelopdrachten uitvoert met uitgehongerde ratten en snijbranders. Vromen was uit op drama, niet op torture porn. Een legitieme invalshoek. Wat de makers wel aangerekend kan worden is saaiheid. Moord in film is pas gruwelijk als de filmmaker er de tijd voor neemt, ons laat ‘bonden’ met de personages, spanning opbouwt. Met een lopendebandkiller als Kuklinski komt er onvermijdelijk sleur in het spel. Na de zoveelste liquidatie weten we het wel.
Een film over deze larger than life crimineel is per definitie een verloren wedstrijd. Verliezer is Michael Shannon wiens talent verspild werd aan een vlakke rol. Verliezer is straks Rourke die zich ongetwijfeld wél laat kaal scheren maar dan ook niet overtuigt omdat hij de Oscar te graag wil. En winnaar is wijlen Kuklinski, die toch vooral neergezet wordt als family man – een papa die zijn gezin onderhield met een hoogstens wat onconventionele professie.
If looks could kill
- Categorie: Filmrecensies 1989 - 2015
Nichtenkolder voor potenrammers
Het is voor hetero’s hip om een zwak te hebben voor gay cinema. Je etaleert er je verdraagzaamheid mee, of liever nog: je solidariteit met de minderheidsgroep. Niet dat ‘gay’ ook maar enige indicatie is voor filmische kwaliteit. Het is hoogstens even thuiskomen voor de doelgroep. En een egoboost dus voor de hetero.
Wat lastiger wordt het voor de laatste als het een echte nichtenfilm betreft. Nichten zijn de pendanten van macho’s. Zij willen hun seksuele geaardheid voortdurend profileren en drukken daarbij de tongue stevig in de cheek; in hun universum wordt niets serieus genomen, is alles een maskerade. Het leven als ware het een film.
De Spaanse regisseur Pedro Almodóvar zou je als de belangrijkste vertegenwoordiger van de nichtencinema kunnen beschouwen. Zijn tongue in cheek komt tot uiting in een – naar westerse maatstaven – primitief soort absurdisme. Geen mindfucks à la Python of Jiskefet, maar ‘gewoon lekker gek doen’. Hoe vermoeiend die hilariteit vaak ook, Almodóvars films geef je een kans omdat de man zo verschrikkelijk lekker filmt. Ieder shot, hoe low budget ook, is eye candy. Daarbij had zijn voorlaatste film La Piel Que Habito zelfs een echte plot. Zou ie dan toch volwassen worden? Nah, getuige Los Amantes Pasajeros, in het buitenland uitgebracht als het zeer vrij vertaalde I'm So Excited! Niets om opgewonden van te raken.
Het landingsgestel van Spaanse vlucht 2549 wil niet meer uitklappen. Paniek? Welnee. De Boeing gaat gewoon rondjes vliegen boven het vliegveld, wachtend op toestemming voor een noodlanding. De stewards ondertussen, hebben de economy class vol ‘spierverslappers’ gepompt waardoor het grauw en masse ligt te pitten. Het personeel zelf en de piloten gaan lekker aan de drank & drugs. En aan de seks, met de wakkere business class, want daar zijn die vliegtuigfauteuils ideaal voor. Orgie!
Tequila zuipende, mescal poppende, in veel te strakke, ultralullige outfits geperste stewards die dansen op disco. Hi-la-risch! Een helderziende die in de toekomst kijkt door de zaakjes van de piloten te betasten. Kos-te-lijk! Een overjarige dominatrix die politici filmt om te blackmailen en het met een huurmoordenaar slash belastingadviseur doet. Hoe verzint je het! In Los Amantes Pasajeros komt geen normaal personage voor. Stuk voor stuk karikaturen, die verveeld bazelen over seks, seks en nog eens seks. Rode draad – voor zover draad – is dat hetero mannen latent bi zijn en dan eigenlijk nog latent homo. Want mannen kunnen toch veel beter pijpen dan vrouwen!
Geen hetero of homo die deze film trekt. Of film… Pasajeros lijkt vooral toneelstukje, zo zelfgenoegzaam dat het zelfs op de überironische Parade weggefloten zou zijn. Gemaakt voor de incrowd van de Gay Pride, maar vooral voor Pedro himself, alsof de regisseur vergelding zoekt voor jaren en jaren aan hetero Hollywoodmachismo. Move over John Wayne, it’s gay time!
Natuurlijk hoeft niet iedere film een pamflet te worden voor de homo-emancipatie. Liever niet zelfs, want het zijn juist de gay films waarin de seksuele voorkeur als een vanzelfsprekendheid of als een terloops feit gepresenteerd wordt, die werken. Liefde, seks en een goed verhaal zijn immers geaardheidoverstijgend. Maar Los Amantes Pasajeros lijkt het tegenovergestelde te beogen, kijkt als propaganda van en voor potenrammers, gedraaid door een cineast die denkt dat je door ‘lekker gek en vunzig’ te doen en wat kekke plaatjes te schieten een absurde komedie kan maken. Het wordt tijd dat regisseur/scenarist Almodóvar eens uit de kast komt - als de cameraman die hij eigenlijk is.
Lekker gek is niet leuk